‘Ouders voeden niet zo goed op’, klaagde Kuijt, directeur van de Driestar in 1965. Hij besloot om een brief te sturen naar de opvoeders. Dat de Driestar recht moest breien wat thuis bleef liggen, was volgens de bestuurder absoluut niet de bedoeling. Een van de anekdotes van John Exalto. ‘Het samenspel tussen ouders en de school is een dans die al jarenlang gemaakt wordt.’
‘We willen niet dat ons kind dat Latijn kan leren aan de slag gaat met figuurzagen.’ Dat was de stellingname van ouders die in de bres sprongen toen er zo'n zestig jaar geleden plannen op tafel lagen voor de zogenaamde middenschool. Dit onderwijsexperiment had als doel om kansengelijkheid te bevorderen door uitstel van het keuzemoment in te stellen. Het idee was om met een basisklas te beginnen voor drie jaar. Daarna volgde de keuze voor een uitstroomprofiel. Ouders die beweerden dat hun kind gymnasium kon volgen, waren fel tegen het voorstel. Het kwam uiteindelijk niet van de grond.
Inspraak
Volgens Exalto, universitair docent historische pedagogiek, laat dit voorbeeld zien dat ouders wel degelijk inspraak hebben in het onderwijs. In de jaren zestig bracht hun verzet in samenspraak met de politiek teweeg dat er een belangrijke wijziging van het schoolstelsel tegengehouden werd.
‘Bij het oprichten van de school hadden ouders een belangrijke rol in het bestuur. Inmiddels is dit veelal overgenomen door bestuurders’
John Exalto
Niet alleen op het gebied van niveaubepaling, maar ook als het gaat om identiteit hebben ouders in het verleden een belangrijke rol gespeeld, volgens de historicus. ‘Momenteel wordt er aan de Rijksuniversiteit Groningen onderzoek gedaan naar onderwijs in Salland, een gebied rondom Rijssen. Typerend voor deze omgeving is dat veel mensen katholiek zijn. In het onderzoek komt naar voren dat ouders in 1820 een andere school voor ogen hadden dan de overheid. Ze vonden de scholen van de overheid te neutraal of te protestants. Achteraf bezien was dit een vroeg stadium van de schoolstrijd. Later zien we het juist andersom gebeuren: dat protestantse ouders het initiatief nemen om een school op te richten die aansluit bij hun geloofsovertuiging.’
‘Bij het ontstaan van het reformatorisch onderwijs is de doopbelofte fundamenteel geweest. In de geschiedenis zien we dat ouders zich vasthielden aan de eenheid tussen gezin, kerk en de school. De basis is gelegd vanuit de Gereformeerde Gemeenten, waar ds. Kersten voorstond dat de scholen werden georganiseerd vanuit de kerkenraden. Ouders kwamen er wel enigszins bekaaid af bij Kersten: die hadden niet zoveel inspraak. Terwijl het goed is voor een school als er wel degelijk sprake is van een afspiegeling. Inmiddels zien we nog maar weinig scholen die bestuurd worden door een kerkenraad. Een andere theoloog die zich ook mengde in het onderwijs, was Abraham Kuyper. Hij was een groot voorstander van de school aan de ouders. De kerk en overheid moesten juist op afstand blijven.’
Schaalgrootte
Typerend voor het reformatorisch onderwijs is volgens de onderzoeker de sterke band tussen school en ouders. ‘De organisatievorm speelt daarin een belangrijke rol. Het ideaal bij de oprichting van reformatorische scholen was eenheid in de opvoeding. Zowel op school, in de kerk als thuis. Wat nader onderzoek zou verdienen, is of de schaalgrootte van scholen de band tussen ouders en school heeft beïnvloed. Bij een school van meer dan tweeduizend leerlingen is het moeilijker om intensief contact te houden met ouders. Bestuursleden staan dan verder van ouders af, waardoor er minder ouderbetrokkenheid is.’
‘Als ouders hun inzet en betrokkenheid tonen, waarbij ze de ruimte krijgen en hun rol wordt erkend, kan er iets moois ontstaan’
John Exalto
Naast schaalgrootte speelt eigenaarschap volgens de historicus ook een belangrijke rol. ‘De vraag die daarbij gesteld wordt, luidt: van wie is de school? Vormen ouders een onderdeel van de school? Of vinden we als onderwijzers dat ouders geen inspraak hebben? Kenmerkend bij het oprichten van de school in de negentiende eeuw was dat ouders een belangrijke rol hadden in het bestuur. Inmiddels zien we dat dit veelal overgenomen is door bestuurders, die heel autonoom opereren. Daarnaast is het aanbod van scholen toegenomen. Ouders kunnen nu niet alleen selecteren op identiteit, maar ook de kwaliteit van de school wordt meegenomen in de keuze. Eerder was de kwaliteitsvraag veel minder aan de orde.’
Geen water bij de wijn
Het uitgangspunt bij de oprichting van pedagogische academie (nu pabo) de Driestar was dat die ‘docenten wilde opleiden voor de kinderen van het volk’, citeert Exalto. ‘Het hart van het reformatorisch onderwijs klopt bij identiteit, maar het beoogde publiek was wel degelijk groter dan de eigen zuil. Staan docenten en bestuurders daar nu ook nog voor open, te midden van de bewegingen die spelen in de zuil?’
Een open toelatingsbeleid kan volgens de historicus een kans zijn voor de reformatorische school. ‘Als een school goed weet waar ze voor staat, kan ze van betekenis zijn voor een bredere doelgroep. Daarbij zijn vertrouwen, identiteit, veiligheid en kwaliteit belangrijke pijlers. De school hoeft geen water bij de wijn te doen; laat juist maar zien hoe mooi rood de wijn kleurt! Oftewel: hoe explicieter je bent, hoe beter. Dat vraagt om doordenking, als het bijvoorbeeld gaat om regels rondom godsdienstonderwijs. Of wat als de populatie die de identiteit wel respecteert, maar niet onderschrijft, groter is dan de groep die de identiteit wel onderschrijft?’
‘Denk hierbij aan de reformatorische Comrieschool uit Rotterdam-West. Al in het begin van de jaren vijftig dreigde sluiting, doordat ouders uit de wijk wegtrokken. In 1985 was 75 procent van de leerlingen op de Comrieschool van allochtone afkomst. Het schoolbestuur besloot niet-reformatorische leerlingen toe te laten om de school in stand te houden voor de reformatorische doelgroep en zag het tevens als een mogelijkheid om evangeliserend bezig te zijn. In de jaren negentig liep het aantal allochtone leerlingen op tot boven de 90 procent; in 1993 werd de school gesloten.’
Ruimte
Met een open toelatingsbeleid kan een school er niet automatisch van uitgaan dat ouders de waarden en normen delen. ‘Aan de andere kant’, merkt Exalto op, ‘is het de vraag of alle ouders die de grondslag wel onderschrijven, ook de normen en waarden van de school delen. Daar kun je niet altijd van uitgaan; ouders kunnen geneigd zijn om het over te laten aan de school. Maar de eerste verantwoordelijkheid van de opvoeding ligt bij de ouders. Denk maar aan het boek van Jacobus Koelman, dat luidt: De plichten der ouders, en niet de plichten van de onderwijzers.’
Commitment is volgens de onderzoeker een belangrijk ingrediënt als het gaat over samen optrekken. ‘Als ouders in de samenwerking hun inzet en betrokkenheid tonen, waarbij ze de ruimte krijgen en hun rol wordt erkend, kan er iets moois ontstaan.’ Daarbij bepleit hij een zekere balans. ‘Juist in deze tijd is belangrijk om oog te hebben voor de expertise van onderwijzers. Soms hebben ouders de neiging om heel betrokken te zijn. Ik zou tegen ze willen zeggen: laat de leerkrachten hun werk doen! Tegelijkertijd zou ik scholen willen stimuleren om ouders een ruimhartige rol te geven, door hen te laten participeren in de school.’
Zoals genoemd, speelt de organisatievorm ook een belangrijke rol bij de ouderbetrokkenheid. Ten slotte noemt Exalto eigenaarschap essentieel. ‘Je kunt als school niet zonder ouders. Die dragen de school. Geef ouders op een bepaalde manier een plek in de school. Gedragen door wederzijds vertrouwen.’
Dr. John Exalto (1977) is universitair docent historische pedagogiek en conservator van het ADNG Erfgoedcentrum voor de Nederlandse Gedragswetenschappen aan de Rijksuniversiteit van Groningen. In zijn onderzoek en publicaties begeeft hij zich op het snijvlak van opvoeding, onderwijs en levensbeschouwing.