• Gesprek
Peter van Olst m.m.v. Kees van der Vloed

Intrinsieke motivatie als sleutel

Seculiere omgeving mag iets van christelijke leraren verwachten

Moet een christelijke leraar aan andere competenties voldoen dan zijn seculiere collega? Promotieonderzoek leidde Pál Szontagh, onderwijs-ethicus en directeur van het Gereformeerd Pedagogisch Instituut in Hongarije, tot een gefundeerde ontkenning. ‘Het echte verschil zit in de motieven waaruit je je werk doet.’

Szontagh is geen onbekende in reformatorisch Nederland. Sinds 2017 heeft zijn instituut een samenwerkingsverband met Driestar educatief. Dat resulteerde in cursussen en conferenties voor Hongaarse schoolleiders rond ‘Waardengedreven Leiderschap’. Al langer gaat Szontaghs interesse uit naar waardengericht onderwijs, ook in relatie met de competenties van leraren waar hij onderzoek naar deed.

In Hongarije worden leerkrachten zowel in openbare als in christelijke scholen gekwalificeerd op basis van acht competenties. Vakkennis, pedagogische procesplanning, leerondersteuning, persoonlijkheidsontwikkeling, gemeenschapsvorming, voortdurende evaluatie, professionele samenwerking en professionele ontwikkeling – kort samengevat is dát waaraan volgens de officiële normen goed leraarschap kan worden getoetst. Maar geldt hetzelfde voor goed chrístelijk leraarschap? Of zou dat aan andere, eigen criteria en normgeving moeten voldoen?

Hoofdconclusie van Szontaghs proefschrift is dat christelijke opvoeding géén aparte competentie van de leraar is. ‘Dit is in overeenstemming met de uitspraak in het Nederlandse handboek Essenties van christelijk leraarschap’, glimlacht de promovendus. Om meteen ook maar pagina 33 van dat boek te parafraseren: ‘In zichzelf is de christelijke leraar in niets onderscheiden van elke andere leraar die de verantwoordelijkheid en de talenten heeft gekregen om leerlingen te ondersteunen in hun persoonlijke vorming en hen voor te bereiden op de deelname aan het maatschappelijk leven. Wanneer de leraar echter mag geloven in Gods genade, door alles heen zal zijn onderwijs dan verwijzen naar God en Zijn komende Koninkrijk.’

Christelijke ethiek

Als de christelijke en de niet-christelijke leraar toe kunnen met dezelfde competenties, waar zit hem het eigene van de christelijke leraar in? Volgens Szontagh moet dan naar de motieven gekeken worden. ‘Christelijke ethiek is de tak binnen theologie die reflecteert op de vraag: hoe moet ik me gedragen, wat moet ik in een concrete situatie doen, als ik in Christus geloof, als ik lid ben van de kerk, lid ben van een gemeenschap? Dat is geen nieuw idee. In het boek Exodus gaat het al over vaardigheden en competenties. Bezaleël en Aholiab moeten de voorwerpen voor de tabernakel precies zo maken als door de Heere opgedragen. En allen die hun vak verstaan en aan wie de Heere wijsheid en inzicht geschonken heeft, moeten hen helpen.’
In het Nieuwe Testament kwam Szontagh diezelfde lijn tegen. ‘Het christelijke begrip van geschiktheid voor het beroep komt tot uitdrukking in vers 5 en 6 van 2 Korinthe 3: “Niet dat wij van onszelven bekwaam zijn iets te denken, als uit onszelven; maar onze bekwaamheid is uit God; Die ons ook bekwaam gemaakt heeft om te zijn dienaars des Nieuwen Testaments.”’

‘Een vergelijking van de Bijbelse verzen over de christelijke uitoefening van het beroep van leraar en de in de lerarenevaluatie gebruikte lerarencompetenties heeft bevestigd dat de professionele en ethische verwachtingen van leraren via deze competenties in overeenstemming zijn met de Bijbelse, en met name de nieuwtestamentische morele leer’, constateert de Hongaarse onderzoeker. ‘Leraren die belijden christen te zijn, hebben dus niets te vrezen voor de verwachtingen van de seculiere certificering van leraren. Ze hebben ook geen Bijbelse basis om deze verwachtingen op grond van hun wereldbeeld te ontkennen.’

‘Juist door het uitoefenen van ons beroep zijn we volgens Calvijn aan God welgevallig’

Vastleggen

Uit Szontaghs uitgebreide vragenlijstonderzoek bleek dat beoefenaars van het lerarenberoep vrij streng zijn in hun formele ethische regelgeving, terwijl zij in de praktijk toegeeflijker zijn waar het gaat om hun ethische oordelen ten aanzien van praktische kwesties die zich ad hoc voordoen. Er zit daarom, volgens Szontagh, een nadeel aan het schriftelijk vastleggen van allerlei regels. ‘Op basis van wat ik gevonden heb, kunnen we veronderstellen dat code-achtige, juridische formuleringen een afstand creëren van de dagelijkse praktijk.’
In de seculariserende maatschappij gebeurt dat echter wel. ‘Steeds meer ethische vereisten worden opgenomen in de wetgeving. Dit maakt het mogelijk voor de gemeenschap om morele overtredingen juridisch te gaan sanctioneren. In een tijd waarin religieus gefundeerde morele banden alsmaar losser worden, krijgen de Grondwet en het rechtssysteem een steeds moralistischer karakter. Dat vind ik een zorgpunt in onze seculariserende maatschappij.’
Toch vindt Szontagh ‘verduidelijking van de ethische verhoudingen en een brede consensus over de morele grondslagen van het beroep van wezenlijk belang voor het herstel van het externe en interne prestige van het beroep van leraar.’ Hij licht dat toe door drie belangrijke perioden in de geschiedenis van de verhouding tussen recht en ethiek in het christelijke Europa te onderscheiden: die van nederigheid, gehoorzaamheid en ten slotte van verantwoordelijkheid.

Verantwoordelijkheid

‘Het tijdperk van “nederigheid” gold tot aan de Verlichting, waarin het christelijke waardesysteem en de goddelijke openbaring, de regels van ethisch gedrag vastlegde zonder dat er nadere geschreven regelgeving nodig was. Daarna, met de opkomst van de burgerlijke staten, werd “nederigheid” vervangen door “gehoorzaamheid”. Het rechtssysteem, het staatsbestuur en de ordehandhavers vormen het kader voor het gedrag van de burgers. Aan het eind van de 20e en aan het begin van de 21e eeuw, in het tijdperk van globalisering, erodeert de rol van de staat, en het vertrouwen in het rechtssysteem neemt af. Hierdoor neemt de rol die basisgemeenschappen bij regulering van ethisch gedrag vervullen toe. Daarom kunnen we, wat ethisch gedrag betreft, onze tijd het tijdperk van “verantwoordelijkheid” noemen.’ Juist in een tijdperk waarin verantwoordelijkheid centraal staat, vindt Szontagh het ‘riskant’ om, zonder consensus, opgelegde ethische regels in te voeren en toe te passen. Daarbij maakt hij wel een kanttekening. ‘Terwijl ik ethische regelgeving, door de wet afgedwongen, riskant en contraproductief vind, acht ik vrijwillige ethische regelgeving onontbeerlijk. Kennis en formele aanvaarding van ethische regels kunnen op zichzelf al aanzetten tot ethischer gedrag.’

In uw proefschrift hebt u veel aandacht voor de visie van de reformatoren op werk. Wat leert u van hen?

‘Met name de beroepsethiek krijgt bij hen een andere interpretatie dan daarvoor. Terwijl de Middeleeuwse kerk slechts het werk van priesters en het dienen binnen de kerk als heilig werk beschouwde, werden burgerlijke beroepen als minderwaardig beschouwd. Luther daarentegen was van mening dat alle beroepen gelijkwaardig en even welgevallig waren voor God. De enige manier om God te behagen is het doen van onze wereldse plichten. Calvijn benadrukte de heiligheid van onze roeping nog meer: hij leerde dat we niet alleen door het vervullen van onze wereldse taken God welgevallig zijn, maar dat we juist dóór het uitoefenen van ons beroep Hem welgevallig zijn. Voor Calvijn is eerlijk, ijverig werk zelf een vorm van verheerlijking. De mens handelt juist wanneer hij blijft in de roeping waarin God hem geplaatst heeft en ernaar streeft die roeping volledig en volmaakt te vervullen. Zo wordt gewetensvol werk aanbidding van God.

Desondanks hoeft er voor christelijke leraren geen andere set van competenties te gelden?

‘Een bekend vers dat nogal eens gebruikt wordt, Handelingen 5:29, zegt dat men God meer gehoorzaam moet zijn dan de mensen. Dat rechtvaardigt echter niet het bestaan van aparte professionele ethische normen voor christenen. Christelijke ethiek verschilt namelijk niet zozeer in de concrete inhoud van het morele gedrag, maar eerder in de morele motivatie en de wijze waarop de individuele moraal gerechtvaardigd wordt. De concrete, praktische formulering van christelijke (Bijbelse) ethische regels is niet eenvoudiger dan die van seculiere wetgeving. “Christus hield niet van een theorie van het goede, zoals de ethici dat doen, Hij hield van de echte mens”, zo schrijft de Duitse theoloog, Dietrich Bonhoeffer.’

‘We moeten het kind zien als een geschenk van God, een schat die ons is toevertrouwd’

Hoe ziet u de toekomst van het christelijk onderwijs in Hongarije?

‘Wij weten niet wat de toekomst voor ons in petto heeft. Het is niet onze taak om daarnaar te zoeken; wij zijn in de handen van de Heere. Volgens mij zijn zelfidentiteit, het behoud van intrinsieke motivatie en een voorbeeldige beroepsbewuste houding de sleutel tot ons overleven in een seculiere samenleving. Het is belangrijk duidelijk te maken dat christelijke pedagogiek niet louter een pedagogische of theologische theorie is, maar veeleer een praktijk die mede bepaald wordt door onze persoonlijkheden in het dagelijks leven.’

Geschenk

‘De belangrijkste taak voor ieder van ons is zijn eigen waardesysteem te onderzoeken in het licht van de Schrift. Het christelijke waardensysteem komt tot uitdrukking in onze subjectieve manier van omgaan met de objectieve wereld. Er kan geen sprake zijn van echt christelijk onderwijs wanneer wij denken in termen van het traditionele wereldse kader: mijn school, mijn klas, mijn leerling. We moeten het kind zien als een geschenk van God, een schat die ons is toevertrouwd. Niet als ons persoonlijke eigendom of iets waarmee we kunnen werken: “Ziet, de kinderen zijn een erfdeel des HEEREN; des buiks vrucht is een beloning” (Psalm 127:3). Leraren moeten zich ervan bewust zijn dat het kind of de leerling die aan hen is toevertrouwd, een persoon is in wie Gods gaven kunnen worden ontdekt en vervuld.’


DR. PÁL SZONTAGH

  • 1997-2013: leraar basisschool Boedapest, vanaf 2000 vicedirecteur, vanaf 2000 directeur
  • 2013-heden: vicedirecteur en vanaf 2014 directeur bij het Gereformeerd Pedagogisch Instituut (RPI), ten behoeve van gereformeerde scholen in Hongarije en buurlanden met Hongaarse minderheden
  • 2016-heden: lid van een werkgroep binnen de Hongaarse gereformeerde kerk die een gereformeerde onderwijsstrategie voor de korte, lange en middellange termijn formuleert
  • 2017-heden: gedeeld projectleider (samen met Kees van der Vloed van Driestar educatief) van de Value Driven Leadership Course, een verplichte leiderschapscursus voor gereformeerde schoolleiders in Hongarije.

Terug naar overzicht