• Pedagogen
L. van Klinken

Herman Bavinck - Hoofd, hart en handen

Bavinck was de eerste die op wetenschappelijk niveau een aanzet gaf tot de doordenking van de pedagogiek, psychologie en didactiek vanuit Bijbelse beginselen. Zijn werk is baanbrekend geweest.

Zijn werk Paedagogische beginselen was in de vorige eeuw aanvankelijk hét handboek voor de vorming van de protestants-christelijke onderwijzer. Hij schreef het als een reactie op de reformpedagogiek, die in zijn dagen veel opgang maakte.

Bavinck begint zijn boek met de bespreking van het doel van de opvoeding. Het opvoedingsdoel van de reformpedagogen, zoals Montessori en Parkhurst, wijst hij resoluut af. Zij stellen het kind centraal. Hier stelt Bavinck het christelijke opvoedingsdoel tegenover dat hij ontleent aan 2 Timotheüs 3:17. ‘Zoo vormen wij menschen Gods; tot alle goed werk toegerust; tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust.’

‘De voorstelling is onjuist, dat men het kind niets mag laten leren, dan wat het verstaat’

Herman Bavinck
  • Uitgebreid gaat Bavinck in op de vraag wat de natuur van het kind is. Hij wijst zowel de optimistische visie van bijvoorbeeld Rousseau als de pessimistische visie van een Tolstoj af. Deze conflicterende mensbeelden worden volgens Bavinck verzoend door het kruis van Golgotha. Het kind wordt in zonden ontvangen en geboren, maar door de algemene genade wordt het kwaad beteugeld en door de bijzondere genade van de wedergeboorte is het mogelijk om mensen te vormen die tot alle goed werk volmaakt toegerust zijn.

  • Ook gaat Bavinck in op de kenmerken van het onderwijs dat zich baseert op de christelijke pedagogiek. De diverse schoolvakken dienen in organisch verband aan de orde gesteld te worden, omdat er samenhang is. Bavinck onderscheidt in dat verband drie groepen van vakken. In volgorde van belangrijkheid zijn dat de godsdienstige, de taalkundige en de natuurkundige vakken. Als tweede kenmerk noemt Bavinck de eis dat in het christelijk onderwijs alle vermogens van het kind aangesproken moeten worden: hoofd, hart en handen. Ook dient rekening gehouden te worden met de leeftijd van het kind.

  • Over de verhouding tussen gezin en school schrijft Bavinck het volgende: ‘Dat er ouders en kinderen, dat er onderwijzers en leerlingen zijn, dat opvoeding noodzakelijk en mogelijk is; dat alles berust niet op ons verstand en op onze wil, maar op soevereine en vrijmachtige beschikking Gods. Autoriteit en piëteit zijn de zuilen, waarop het huisgezin en het schoolleven, en alle in het vijfde gebod van de wet geregelde verhoudingen van de mensenwereld rusten.’

  • Over het aanleren van parate kennis heeft Bavinck een uitgesproken mening: ‘Daarom is ook ten slotte de voorstelling onjuist, dat men het kind niets mag laten leren, dan wat het verstaat. Naar deze regel zou de moeder het kind niet mogen leren spreken, zingen, bidden; want alle leren onderstelt, dat wij iets niet weten en dat wij het nu door het leren te weten komen. Vooral keert zich de valse mening, dat het kind niets mag leren, dan wat het verstaat, tegen het van buiten leren en dan vooral tegen de godsdienst en het dogma van de school. Nu is het echter een zielkundig feit, dat juist in de schooljaren met en na de verbeelding het geheugen zich ontwikkelt en zijn grote sterkte ontvangt. Het gaat in ontwikkeling aan verstand en rede vooraf. Dit staat in verband met de in het kind op die leeftijd nog aanwezige grote mate van receptiviteit. Het is de periode van het opnemen.’

  • Hoewel Bavinck de beginselen van de reformpedagogiek verwerpt, is zijn oordeel toch genuanceerd. ‘Zo is er, met enigszins goede wil, in de nieuwe richting veel op te merken dat waardering en steun verdient.’ Dat betreft met name het standpunt dat in het onderwijs meer Bildung en minder verstandelijke ontwikkeling verlangd wordt. Ook heeft hij waardering voor de aandacht voor de individuele aanleg van het kind.

Wie was Bavinck?

Herman Bavinck werd in 1854 geboren in Hoogeveen, waar zijn vader predikant was van de christelijke gereformeerde kerk. Na met succes het gymnasium te hebben afgerond, vervolgde hij zijn studie aan de Theologische School in Kampen. Uiteindelijk rondde hij zijn studie af aan de Leidse universiteit met een promotie cum laude over Zwingli.
In 1881 werd hij bevestigd als predikant van de christelijke greformeerde kerk in Franeker. Drie jaar later werd hij al benoemd als professor aan de Theologische School in Kampen. In 1903 stapte hij als hoogleraar over naar de Vrije Universiteit, waaraan hij tot zijn dood in 1921 verbonden bleef.
Bavinck is blijvend bekend geworden door zijn Gereformeerde dogmatiek, een klassiek, vierdelig standaardwerk. Maar zijn blikveld was breder dan de theologie. Toen zich in het begin van de twintigste eeuw het einde van de schoolstrijd begon af te tekenen drong Bavinck aan op doordenking van de christelijke pedagogiek. Daarnaast was hij van mening dat de christelijke onderwijzer in rapport diende te zijn met zijn tijd. Deze dient op de hoogte te zijn van de nieuwste pedagogische ontwikkelingen, die te onderzoeken en het goede te behouden voor de christelijke school. Tegen deze achtergrond verscheen in 1904 zijn pedagogisch hoofdwerk Paedagogische beginselen.

Terug naar overzicht