IN DE SPIEGEL: In deze rubriek iedere maand een opiniërende bijdrage van een kritische denker die betrokken is bij het onderwijs. Het artikel is bruikbaar voor bespreking in docenten- of managementteam. Deze maand: dr. A.J. (Bram) Kunz
Als ik dit essay schrijf, bepaalt het coronavirus het dagelijkse leven. Volgens de minister-president is het een kwestie van lange adem voordat de situatie normaliseert. Wanneer u dit leest, zal een insteek bij de crisis helaas dus niet achterhaald zijn. Het thema voor dit essay ligt misschien minder voor de hand: welke waarde hebben bronteksten voor leraren? Of biedt dit juist perspectief voor christelijk leraarschap in hectische tijden?
Onderwijs is gericht op de toekomst. Dit bleek de afgelopen maanden toen scholen innovatief omschakelden naar afstandsonderwijs. Ook het christelijk onderwijs ging erin mee. Sommige schoolbesturen discussieerden tien jaar geleden nog over de inzet van digitale media en zelfs over het gebruik van de diaprojector.
Inmiddels heeft een transitie plaatsgevonden naar onderwijs in een digitale leeromgeving. Met veel ijver en inventiviteit geven leraren hun lessen in een nieuwe realiteit. Voor het opmaken van de winst- en verliesrekening van deze digitale innovatie is het natuurlijk nog te vroeg. Op dit moment kunnen we blij zijn dat het onderwijs zo goed en zo kwaad als het gaat doorgang vindt.
We kunnen wel zeggen dat de veranderde situatie een appel doet op de bronnen waaruit leraren putten. Op het eerste gezicht lijkt dit misschien vergezocht. Leraren kunnen het gevoel hebben dat ze in de overleefstand staan. Ze zijn vooral druk met het organiseren van hun onderwijs via Teams. Daarnaast communiceren ze digitaal met collega’s en leerlingen. En ze vragen zich af welke leerlingen in deze turbulente tijden buiten beeld raken, want de digitale omwenteling leidt ook tot onzichtbaarheid. Straks zal waarschijnlijk blijken dat het afstandsonderwijs veel heeft gevraagd van leraren – en niet te vergeten van hun leerlingen.
Hoe kun je voor leerlingen een gids zijn als je ze ineens alleen per telefoon, via Teams of WhatsApp kunt bereiken?
dr. A.J. (Bram) Kunz is docent godsdienst en postdoctoraal onderzoeker bij Driestar educatief
Er zijn echter ook onderliggende vragen. Wat is mijn ideaal van christelijk onderwijs? Dit heeft te maken met de kleine vraag waar je ’s morgens je bed voor uit komt, ook als veel van de structuur die het schoolleven biedt ineens wegvalt. Het heeft ook te maken met de grotere vraag wat je motiveert om leraar te zijn, als je meer dan anders op jezelf bent aangewezen. En het heeft te maken met de belangrijke vraag wat je als christelijke leraar aan leerlingen te bieden hebt. Hoe kun je voor hen een gids zijn als je ze ineens alleen per telefoon, via Teams of WhatsApp kunt bereiken? Dit zijn trouwens ook relevante vragen bij de evaluatie van de digitale innovatie. Ook dan moet het ideaal van christelijk onderwijs leidend zijn. Er is immers meer dan de doelmatigheid van moderne technologie.
Routine zonder bezieling
De vraag naar het ideaal van christelijk onderwijs vraagt echter om bezinning. Op dat punt zit de hectiek van het dagelijkse schoolleven ons in de weg. En zelfs als er ineens veel sociale drukte wegvalt, blijkt het leven niet minder hectisch; ook het leraarsbestaan niet. Toch blijkt juist nu dat de vraag naar het ideaal relevant is. Als leraar ben je een gids. Je helpt kinderen en jongeren op weg in het leven, je maakt ze wegwijs in een verwarrende wereld en je neemt ze bij de hand tot Jezus.
Als dit ideaal op de achtergrond raakt, droog je op en beland je in routine zonder bezieling. Om het ideaal van christelijk leraarschap te voeden zijn bronnen nodig; boven alles natuurlijk de Bijbel, maar daarbij ook theologische en pedagogische bronteksten. Als levend water voor de ziel.
Contacten met schoolleiders hebben me geleerd dat ze herbronning voor hun personeel belangrijk vinden. Het geeft immers de mogelijkheid om de verbinding met de missie van de school aan de orde te stellen. En het geeft verbinding met elkaar. Tegelijk is het nadenken over de bronnen waaruit we putten dikwijls een zwerfsteen in het dagelijkse schoolleven: een waardevolle opening van het schooljaar of een mooie bezinningsavond tegen het eind van het cursusjaar. Samen een bron lezen ligt minder voor de hand. Ook al omdat veel leraren praktisch zijn ingesteld en bij bezinning al snel de vraag stellen wat ze er morgen in de klas aan hebben.
Als de tijd van verplichte zelfisolatie voorbij is, zal echter ook de vraag aan de orde moeten komen hoe we nieuwe bezieling opdoen. We kunnen immers niet in de overleefstand blijven staan. Dan moeten we ook samen de toekomst kijken: hoe geven we het gedeelde ideaal van christelijk onderwijs gestalte in een snel veranderende context? Hoe zijn innovaties dienstbaar aan dit ideaal en waarin juist niet? Hierbij kunnen theologische en pedagogische bronteksten uit de christelijke traditie behulpzaam zijn. Het is hier niet de plek om verplichte kost voor te schrijven. Dat kunnen leraren vanuit hun professionaliteit zelf immers ook bedenken.
Om het als leraar vol te houden, kan een reisgenoot wel eens een welkome gast in de personeelskamer zijn
Gevulde rugzak
Mijn pleidooi voor herbronning is mede ingegeven door het postdoc-project “De waarde van primaire bronteksten voor de persoons- en beroepsvorming van leraren in opleiding”. Dit betreft een onderzoek naar de invloed van bronteksten op de persoon van leraren en op hun visie op het beroep. Wat is de waarde van een gevulde rugzak? Wat doe je ermee, met het oog op je eigen vorming en je beroepsvorming? Het onderzoek is uitgevoerd onder elf studenten – voor wie het lang niet allemaal vanzelfsprekend was om bronteksten te verbinden met zichzelf en hun beroepspraktijk.
Een van de interventies in het project was de opdracht dat elke student een reisgenoot koos. De studenten verdiepten zich in de biografie van de gekozen pedagoog of theoloog. Daarnaast lazen ze een of meer boeken van hun reisgenoot. Door het bijhouden van 'learning diaries' reflecteerden ze op de vraag wat de auteur hen te zeggen heeft voor christelijk leraarschap. Daarbij betrokken ze ook concrete situaties uit de schoolpraktijk.
De eerste resultaten van het onderzoek laten zien dat studenten een hulpmiddel nodig hebben om klassieke bronteksten te verbinden met persoon en beroep. De keuze van een reisgenoot is in dit opzicht veelbelovend. Dit geldt vooral als er een natuurlijke verbinding kan worden gelegd tussen de gekozen auteur en het leraarsberoep. Door de reisgenoot krijgt het lezen van een brontekst een gezicht. Die concretisering helpt om de verbinding te maken met de eigen persoon en met de visie op leraarschap: wat heeft deze auteur mij te zeggen in mijn concrete situatie vandaag? En heeft hij mij iets te bieden als ik morgen voor de klas sta? Maar misschien ook wel iets wat boven de waan van de dag uitsteekt?
In sommige gevallen waren de studenten zelf verbaasd over de waarde van de teksten voor vandaag. Om een van hen te citeren: ‘Als je mij twee jaar geleden had gevraagd naar de waarde van zulke teksten, dan had ik gezegd: ze zijn stoffig. Ik ben gericht op de praktijk, niet op theorie. In elk geval niet op theorie van lang geleden. Maar dit onderzoek heeft me echt geholpen. Ik merk tijdens de lio-stage dat zo’n reisgenoot je helpt om niet kopje onder te gaan in de waan van de dag. Even die terugtrekkende beweging door het lezen van zo’n tekst. Waar doe ik het voor, als ik voor de klas sta? En ik heb het nodig om mijn handelen te spiegelen, en om het te verrijken met wat mijn reisgenoot me te zeggen heeft. Ik sta zelf verbaasd van mijn enthousiasme, maar ik gun alle studenten zo’n mooie ervaring.’
Uitdaging
Natuurlijk waren er niet alleen positieve ervaringen. Juist tijdens de lio-stage blijkt dat veel studenten hun handen vol hebben aan de dagelijkse klassenpraktijk. Herbronning raakt dan gemakkelijk op de achtergrond. Tegelijk blijkt echter dat het proces van bewustwording van de waarde van bronteksten wel degelijk gaande is. Het vraagt echter wel om kaders waarin dit gestalte krijgt. Voor de opleiding stelt dit de vraag naar de manier waarop studenten in aanraking komen met bronteksten en hoe verduurzaming kan plaatsvinden.
Wat echter voor aankomende leraren geldt, is ook van toepassing op leraren die voor de klas staan; nog maar pas begonnen of al jarenlang in het vak. De vraag hoe we het volhouden – of meer poëtisch: waar vind ik water voor mijn ziel? – raakt immers alle leraren.
Klassieke bronteksten helpen om het ideaal van christelijk onderwijs scherp te houden. Dit vraagt vandaag echter wel een creatieve manier van presenteren. Teksten lezen zet ons immers snel in een cognitieve modus. Hart en handen mogen echter niet buiten beschouwing blijven.
De keuze van een reisgenoot biedt wat dat betreft een mooi perspectief. Het zou een goede innovatie zijn als schoolteams de uitdaging aangaan om samen zo’n reisgenoot te kiezen. Dat kan klein beginnen – we hebben immers meer te doen. Maar om het ideaal hoog te houden én om het als leraar vol te houden, kon zo’n reisgenoot wel eens een welkome gast zijn in de personeelskamer. Wie gaat de uitdaging aan?
Ook een leergemeenschap vormen rondom een reisgenoot? Neem contact op met Bram Kunz (a.j.kunz@driestar-educatief.nl).
Bespreken - Onderstaande vragen zijn bedoeld als handvatten om dit essay in groepsverband te bespreken.
-
Op welke manier hebt u de afgelopen weken gestalte proberen te geven aan uw ideaal van christelijk onderwijs?
-
In hoeverre zijn primaire bronteksten voor u als “water voor de ziel”?
-
Hoe kunt u op school initiatieven opzetten of versterken om de inhoudelijke bezinning te versterken?