wat betekenen eigenlijk al die letters en cijfers?
De perioden van de Citotoetsen breekt binnenkort weer aan. Tienduizenden leerlingen maken in twee of drie weken zo’n tien tot vijftien toetsen. Leerkrachten kunnen dan even op adem komen. Echter, als ze de toetsen invoeren wacht hen een schat aan informatie – en een hoop werk. Maar is alles even belangrijk? En wat betekenen eigenlijk alle letters en cijfers?
Scholen moeten de vorderingen van leerlingen volgen. Dit kan op diverse manieren, maar de meeste maken gebruik van Citotoetsen. Daarom zoomen we in dit artikel daarop in.
Genoemde toetsen laten zien wat de reken- en taalvaardigheden van een leerling op een vast moment zijn en hoe hij die in de loop van de tijd ontwikkelt. Doorgaans worden ze in januari (M-midden) en juni (E-eind) afgenomen.
1. Score of Resultaat (RS)
De score zegt hoeveel antwoorden een leerling goed heeft. Scores kun je echter niet zomaar met elkaar vergelijken. Een toets van rekenen in groep 6 heeft bijvoorbeeld 96 vragen en die van begrijpend lezen 73. Daarnaast is de inhoud van deze toetsen voor groep 3 natuurlijk heel anders dan die voor groep 8.
2. Vaardigheidsscore (VS)
Hoe hoger de score, hoe hoger de vaardigheid op het betreffende vakgebied. Elke toets heeft weer een andere schaal, afhankelijk van het aantal vragen. Echter, zo kun je leerlingen en scholen wel met elkaar vergelijken.
De score is makkelijk te zien in een grafiek. Dat is de zwarte lijn met zwarte bolletjes. Het is de bedoeling en de verwachting dat de lijn blijft stijgen, als het goed is volgens de marges die zijn bepaald. Dat betekent dat er enige ruimte is. Als een leerling iets minder stijgt dan de vorige keer, is dat geen probleem. Als de lijn echter stagneert of zelfs daalt, is dat zorgelijker.
3. Niveau (Niv.) en niveauwaarde (Nw.)
Bij de waarde die onder “niveau” is aangeduid, kun je zien op welk niveau een leerling bij een bepaald vakgebied zit. Er zijn vijf niveaus, aangegeven in hoofdletters of Romeinse cijfers. Belangrijk om te weten is dat er een verschil zit tussen deze aanduidingen. Niveau I-V is een evenrediger en eerlijker beeld van de prestaties van de leerling.
Niveau A-E
A – 25% hoogst scorende leerlingen
B – 25% ruim boven tot net boven het landelijke gemiddelde
C – 25% net tot ruim onder het landelijk gemiddelde
D – 15% ruim onder het landelijk gemiddelde
E – 10% laagst scorende leerlingen
Niveau I-V
I – 20 % hoogst scorende leerlingen
II – 20 % boven het landelijk gemiddelde
III – 20 % landelijk gemiddelde
IV – 20 % onder het landelijk gemiddelde
V – 20 % laagst scorende leerlingen
Om nog specifieker in te zoomen op het niveau van de leerling, kun je kijken naar de niveauwaarde (Nw.). Binnen een niveau kan een flink verschil zitten. Is het 3.0 dan heeft de leerling dat niveau nipt gehaald. Is de waarde echter 3.9 dan zit zo’n leerling bijna op een ander niveau.
4. Referentieniveau (RN)
Aan het einde van de basisschool en de middelbare school moeten leerlingen een bepaald referentieniveau hebben om de overstap naar de vervolgschool te kunnen maken. Dit zijn de zogenaamde F-doelen (fundamentele niveau). Beter is als een leerling meer leert en weet. Daarom zijn er ook hogere streefniveaus, de S-doelen.
Uitstroomniveaus Taal
1F en 1S: primair en speciaal onderwijs
1F: praktijkonderwijs
2F: vmbo en mbo 1, 2 en 3
3F: havo en mbo 4
4F: vwo
Uitstroomniveaus Rekenen
1F en 1S: primair en speciaal onderwijs
2F: vmbo en mbo 1, 2 en 3
3F: havo, vwo en mbo 4
5. Functioneringsniveau (FN)
Als een leerling uit groep 5 in januari gemiddeld scoort bij begrijpend lezen, zal hij een M5 niveau hebben. Dat betekent dat hij op het juiste niveau zit. Als de leerling op M6 uit komt, functioneert hij op een hoger niveau, namelijk op dat van een leerling die halverwege groep 6 zit.
6. Didactische leeftijd (DL)
Geeft aan hoeveel maanden onderwijs een leerling heeft gehad. Dit wordt berekend vanaf het begin van groep 3. Een volledig schooljaar staat voor tien maanden. Aan het einde van groep 8 hebben leerlingen doorgaans dus een DL van 60.
Didactische Leeftijd Equivalent (DLE)
De score die een leerling haalt op een toets, bijvoorbeeld 76 van de 96 vragen goed bij rekenen, wordt omgezet in DLE’s. DLE geeft aan hoeveel maanden onderwijs een leerling gemiddeld nodig heeft om een bepaald niveau te behalen. Als een leerling uit begin groep 7 (DL = 41) een DLE heeft van 25, dan betekent dit dat het niveau van de leerling overeenkomt met het niveau van een leerling die halverwege groep 5 zit. Hij heeft dus zestien maanden achterstand. In principe kan een DLE score niet achteruit gaan, omdat de lesstof voortbouwt op de vaardigheden die een leerling heeft. Als dit wel zo is, kan er sprake zijn van onderpresteren.
Leerrendement (LR)
DLE’s worden vaak omgezet in leerrendement in procenten. Als het leerrendement 100 procent is, beheerst de leerling alles wat op dat moment van hem wordt verwacht. Het kan echter ook zijn dat een score 140 procent is. Dan beheerst de leerling meer dan wordt verwacht; hij loopt dus voor. Omgekeerd kan ook, dat het leerrendement bijvoorbeeld 80 procent is. Dan beheerst de leerling minder dan verwacht en loopt hij achter.
Het leerrendement wordt vaak gebruikt bij leerlingen die op een bepaald vakgebied – zeg: taal – zwakker zijn. Het leerrendement wordt dan goed in de gaten gehouden en moet bijvoorbeeld rond de 80 procent blijven hangen. Als dit zo is, zijn er geen zorgelijk ontwikkelingen.