De reformatorische school is bijna niet meer weg te denken voor veel mensen uit de achterban. Ouders maken dankbaar gebruik van dit onderwijs. Nou ja, dankbaar … ‘Toen ik naar het reformatorisch voortgezet onderwijs ging, had ik de sterke indruk dat mijn ouders het als een wonder ervoeren dat dit onderwijs er is’, vertelt Henk Vermeulen. ‘Tegenwoordig heb ik het idee dat dit niet meer zo beleefd wordt. Voor velen is het vanzelfsprekend geworden. En wanneer het vanzelfsprekend is, raak je iets heel belangrijks kwijt.’
Voor Vermeulen bleef zijn ervaring met het reformatorisch onderwijs niet beperkt tot het leerling-zijn. Hij was de eerste leerling van de Guido de Bres in Rotterdam die als docent terugkwam. Na jarenlang als docent geschiedenis gewerkt te hebben, is hij aan de slag gegaan als studieleider van de lerarenopleiding geschiedenis en regisseur Identiteit en vorming op Driestar educatief. Onlangs ging hij met pensioen.
Verlossing
De onderwijsman heeft onder andere meegewerkt aan een geschiedenismethode voor het voortgezet onderwijs. ‘Toen er kerndoelen opgesteld werden voor dit vak, hebben we ons erop bezonnen hoe we dit vorm kunnen geven voor het christelijk-reformatorisch onderwijs. Van daaruit ontstond de behoefte aan een eigen methode. We hanteren dezelfde kerndoelen als andere methoden, maar er komt iets voor, namelijk dat God de geschiedenis leidt. Verder is de interpretatie van gebeurtenissen anders. Bij geschiedenis houden we ons bezig met het denken en handelen van de mens. Daarmee is onlosmakelijk het denken over goed en kwaad verbonden. Dit willen wij benaderen vanuit Bijbelse normen en waarden. En bij de Tweede Wereldoorlog is er bijvoorbeeld expliciet aandacht voor de kerk in die tijd. In heel de wereldgeschiedenis zoekt de mens naar verlossing, bijvoorbeeld in het marxisme. Maar wij weten waar de échte en enige verlossing voor de mens te vinden is.’
‘Kinderen moeten leren nadenken over waarom zij (of hun ouders) bepaalde keuzes maken’
Henk Vermeulen
Naastenliefde
‘Geschiedenisonderwijs daagt de leerlingen uit tot inleving’, gaat de oud-studieleider verder. ‘Ze moeten weten wat mensen gedaan hebben en waarom ze dat deden. Van daaruit leren leerlingen in de maatschappij te staan. Het verleden fungeert als spiegel en moet leiden tot de vraag wat we zelf doen en waarom we dat doen.’
Is dat niet ingewikkeld? Bij vraagstukken als slavernij kunnen kinderen snel denken dat zij nooit slaven gehouden zouden hebben of hen goed zouden behandelen. Vermeulen: ‘Docenten kunnen aan de klas vragen waarom mensen slaven hielden. Leerlingen komen met allerlei creatieve invalshoeken: iedereen deed het, ze keken anders naar gekleurde mensen dan wij tegenwoordig doen en natuurlijk om het geld. Deze thema’s leven nog steeds. Met jongeren kun je het hebben over meedoen met dat wat je omgeving normaal vindt, over hoe ze omgaan met klasgenoten die ze vreemd vinden en over hoe we onszelf willen verrijken, soms ten koste van anderen. Daarbij vind ik het belangrijk om respectvol over mensen uit het verleden te praten. Van Deursen zei dat het gebod van de naastenliefde ook opgaat ten opzichte van historische personen.’
Burgerschap
Als regisseur probeerde Vermeulen scholen te ondersteunen bij vragen die met identiteit en vorming te maken hebben. ‘Denk bijvoorbeeld aan christelijke scholen waarbij de identiteit door de jaren heen vervaagd is. De vraag is dan hoe ze de grondslag (opnieuw) gestalte kunnen geven. Wij denken dan met hen mee en gaan zo nodig een traject met de school aan. De laatste jaren gaan veel vragen over burgerschap. Vanaf 2006 is dit verplicht, al hebben veel scholen er destijds weinig of niets mee gedaan. Nu ze er niet meer omheen kunnen, voelt het voor veel scholen of het gedwongen binnengekomen is. Toch biedt deze opdracht juist ontzettend veel kansen voor onze scholen.’
‘Velen vinden reformatorische onderwijs vanzelfsprekend, als iets waar ze recht op hebben’, licht hij deze uitspraak toe. ‘Daardoor zie ik naast vervaging ook veel verstarring. Men denkt een stevige identiteit te waarborgen door een helder benoemingsbeleid, verantwoorde godsdienstlessen en kledingregels. Maar wanneer er daarna “gewoon” lesgegeven wordt, ben je een openbare school met godsdienstlessen. Dan kun je dénken dat de school stevig staat, maar toch werkt de identiteit niet door.’
‘Bij burgerschap zie ik nogal eens de neiging van schoolleiders om bij elke eis snel te denken dat we dat al doen en zo op de oude voet verder te kunnen. Dan krijg je een afvinkcultuur. Burgerschap is juist een enorme kans om ons opnieuw te bezinnen op de waarde van het christelijk-reformatorisch onderwijs en te zorgen dat deze grondslag het hele onderwijs doortrekt. Leven volgens Gods Woord kent altijd een verticale en een horizontale lijn: onze relatie tot God én onze relatie tot de naaste. Burgerschap gaat over dat tweede. Daar kunnen de reformatorische scholen heel veel mee, juist vanuit hun identiteit. Die identiteit moeten we dan wel breed opvatten en niet versmallen tot wat sociologische kenmerken van de refogroep. Wanneer we op zoek gaan mogelijkheden om de gewone lessen te verbinden met een christelijke mens- en wereldvisie, krijg je geen vink- maar een vonkcultuur.’
Wiskunde
‘Maar ik geef Nederlands.’ Die opmerking kreeg Vermeulen weleens. ‘En dan op een toon alsof het onmogelijk is om bij dat vak de identiteit van de school gestalte te geven. En daar gaat het mis. Wat het christelijk-reformatorisch onderwijs nodig heeft, is vooral vorming van docenten. We moeten daarover met elkaar in gesprek blijven. Het besef moet leven dat we de hele dag bezig zijn met het vormen van leerlingen. En dat geldt voor ieder vak. Bij wiskunde bijvoorbeeld wordt veel gebruik gemaakt van verhaaltjessommen. Achter die opgaven schuilt een bepaald wereldbeeld. Veel sommen zijn materialistisch van aard, bijvoorbeeld hoeveel Jan kan kopen van een bepaald budget. Daar kunnen we met onze leerlingen over in gesprek. Welke waarden spreken hieruit? Hoe sta jij in deze maatschappij? Daar moeten leerlingen zich van bewust worden. Of wat denk je van de manier waarop je met gymnastiek de groepen samenstelt? Daar zit een mensbeeld achter.’
‘We kunnen lang discussiëren over Bijbelvertalingen, maar beseffen we dat er steeds meer leerlingen zijn voor wie de Bijbel niet meer gezaghebbend is, ongeacht in welke vertaling? Dat het besef aldoor minder wordt dat Gods Woord ons ook iets te zeggen heeft over bijvoorbeeld hoe we met ons geld omgaan, met de natuur en met onze naasten, met seksualiteit?’
‘Als identiteit vanzelfsprekend is geworden, praat je er niet meer over’
Henk Vermeulen
Toetscultuur
‘We moeten blijven praten’, vat de onderwijsman samen. ‘Als iets vanzelfsprekend is geworden, praat je er niet meer over. Het mag niet zo zijn dat we als docententeam één keer over identiteit en vorming praten en daarna over tien jaar nog een keer. We moeten elkaar scherp houden. Leidinggevenden stellen vaker de vraag hoe het komt dat de resultaten achteruitgaan dan hoe de leerlingen gevormd moeten worden. Iedereen die het reformatorisch onderwijs dient, zegt de vorming van leerlingen belangrijk te vinden. Maar als je erop doorvraagt hoe het in de praktijk fungeert, blijkt men soms meer bezig met meetbare resultaten dan met datgene wat er echt toe doet. Dit heeft natuurlijk ook te maken met de hectiek van alledag en de werkdruk in het onderwijs. Maar het is jammer als we er eerder voor kiezen om een studiedag te organiseren over het omhoog krijgen van de rekenresultaten dan over identiteit. Dan is het een belijden met de mond dat we die vorming zo belangrijk vinden.’
‘In het onderwijs heerst soms een toetscultuur. Alles moet getoetst, geanalyseerd en besproken worden. Maar dat kan echt minder. Niet alle toetsen zijn verplicht. Dat hebben we onszelf opgelegd. We denken dat we goed onderwijs geven als we alles in meetbare resultaten vastgelegd hebben. Huizinga zei: “Het kan zijn dat de motoren draaien, de vlaggen wapperen, maar de geest geweken is.” Hij schreef “geest” weliswaar met een kleine letter, maar het is óók voor de reformatorische scholen de vraag hoe dit bij ons is en er moet gebed zijn of dit niet zo zal zijn.’
Efteling
Ook op de reformatorische school worden de verschillen groter. ‘In het kringgesprek op maandag vertelt het ene kind dat het op zondag twee keer naar de kerk is geweest en het andere kind vertelt dat het naar de Efteling geweest is. In het kader van burgerschapsvorming is het belangrijk om kinderen te leren met verschillen om te gaan. Dat vraagt veel wijsheid en pedagogische tact van de leerkracht. We voeden kinderen niet op om op een refo-eiland te gaan zitten, maar om in de maatschappij te staan. Daarom moeten we ze leren omgaan met elkaar en de verschillen die er onderling zijn, te beginnen in de klas. Kinderen moeten leren nadenken over waarom zij (of hun ouders) bepaalde keuzes maken. Ik hoop dat het reformatorisch onderwijs nog veel mensen kent die willen nadenken over de doorwerking van de christelijke identiteit in de breedte van het dagelijks leven. Dáár kan het christelijk-reformatorisch onderwijs van betekenis zijn.’