• Artikel overig
Kees de Groot

Seculier staatsonderwijs in het verschiet

De vrijheid van onderwijs verschiet van karakter. Tot nu toe bekostigt de overheid ook bijzondere scholen, zodat ouders voor hun kinderen een school kunnen kiezen die aansluit bij hun opvoeding en opvattingen. Straks betaalt de staat mogelijk alleen nog scholen die de opvattingen van de politieke meerderheid aan leerlingen overdragen.

Velen vierden in 2017 dat honderd jaar daarvóór de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs werd vastgelegd in artikel 23 van de Grondwet. Het lijkt erop dat dit artikel zijn langste tijd heeft gehad – in ieder geval in zijn huidige vorm. De PvdA wil het namelijk ‘moderniseren’, met steun van de VVD en andere partijen.
Kritiek op de onderwijsvrijheid is er al sinds de grondwetswijziging in 1917, maar die zwelt de laatste jaren aan. Hoe komt dat? Belangrijkste oorzaak is de secularisatie. Christelijke politieke partijen zijn altijd de warmste pleitbezorgers geweest van de onderwijsvrijheid. Door de ontkerstening zijn zij echter hun absolute meerderheid in beide Kamers kwijtgeraakt; zelfs een grondwetswijziging kunnen CDA, ChristenUnie en SGP met hun gezamenlijke zetelaantal niet meer blokkeren.

Daarnaast zijn veel bijzondere scholen in de afgelopen decennia van kleur verschoten: waren ze voorheen herkenbaar christelijk, nu zijn ze qua identiteit nauwelijks van openbare instellingen te onderscheiden.

Door de secularisatie daalt ook nog eens het draagvlak onder de bevolking voor onderwijs op godsdienstige grondslag. Een ruime meerderheid wil dat afschaffen, bleek in april uit onderzoek door EenVandaag. En hoewel de meeste ouders nog een bijzondere school kiezen voor hun kind is bij die schoolkeuze het pedagogisch concept van de school voor velen tegenwoordig belangrijker dan de godsdienstige richting.
De teloorgang van het christendom ging gepaard met de opkomst van de islam: arbeidsmigranten namen die godsdienst mee naar Nederland. Gebruikmakend van de onderwijsvrijheid stichtten zij eigen scholen. Politici vrezen dat die de integratie van moslims in onze samenleving in de weg staan. Sommigen pleiten er daarom voor de vrijheid van onderwijs af te schaffen – en dan meteen voor iedereen, dus ook voor orthodoxe christenen.

Zondig

Dat pleidooi wint aan kracht, omdat de kijk op de scheiding van kerk en staat verandert. Uitgangspunt tot nu toe is dat de staat neutraal is en dus onderwijs van elke richting financiert, ook religieus onderwijs. Maar steeds meer politici vinden inmiddels dat godsdienst een privézaak is; wie christelijk onderwijs wil, moet dat maar zelf betalen. De staat bekostigt alleen openbare scholen.

Voorheen hechtten politici ook veel waarde aan pluriformiteit: ze waren het er principieel over eens dat ruimte voor verscheidenheid en verschil van mening belangrijk en waardevol zijn. Concreet: ook mensen die er ideeën op nahouden die afwijken van die van de meerderheid, krijgen geld van de overheid om onderwijs te geven conform hun godsdienstige opvattingen of levensovertuiging.

Bij partijen als PvdA, SP, GroenLinks, D66, VVD en PVV is dat niet langer vanzelfsprekend. Illustratief in dit verband is dat de Tweede Kamer begin oktober voor een motie stemde die het kabinet vraagt om maatregelen te nemen tegen lesmethoden over seksuele diversiteit die niet ‘vallen binnen de wettelijke kaders’. Alleen ChristenUnie en SGP stemden tegen. ‘De motie komt dichtbij de zogenoemde gedachtepolitie’, aldus SGP-Kamerlid Bisschop. ‘Je mag kennelijk niet meer uitdragen dat homoseksualiteit zondig is.’

De overheid lijkt scholen los te weken van de ouders

Welvaart

Sowieso is de overheidsbemoeienis met het onderwijs sinds de oprichting van het ministerie van Onderwijs in 1918 drastisch toegenomen. Via bijvoorbeeld kerndoelen en eindtermen beïnvloedt de politiek de lesinhoud. Door de introductie van toezicht en medezeggenschap is op de autonomie van schoolbestuurders beknibbeld. De wetgever is ook steeds meer sturend gaan optreden inzake kwaliteitsbeleid.

Ten diepste lijkt het erop dat de staat zijn greep op het onderwijs verstevigt en scholen losweekt van de maatschappij (lees: ouders). Zo kan de overheid onderwijsinstellingen beter gebruiken voor haar eigen doelen: zorgen voor een hoogopgeleide beroepsbevolking, want dat is goed voor de economische groei in de BV Nederland. En kinderen opvoeden tot staatsburgers die dezelfde, seculiere basiswaarden delen en het politieke systeem een warm hart toedragen en dat helpen in stand houden.

Inspraak

‘De vraag is niet meer óf artikel 23 Grondwet gewijzigd moet worden, maar hoe’, stelde prof. dr. Paul Zoontjens in mei tijdens zijn afscheidsrede als hoogleraar Onderwijsrecht aan de Universiteit Tilburg.

Heel lang zijn de rechten en de ruimte van (bijzondere) scholen door artikel 23 beschermd tegen overheidsinmenging. Het grondwetsartikel verliest die functie, constateert de wetenschapper. Niet meer de eigen vrijheid van scholen staat centraal. Straks draait het om de vraag of scholen erin slagen om de rechten van onderwijsvragers (ouders, leerlingen, studenten) te waarborgen: kunnen zij leren waar en hoe zij dat willen en hebben ze inspraak in hun onderwijs?

Aan de privileges van onder meer orthodox-christelijke scholen ‘zal steeds meer worden getornd’, vervolgde Zoontjes. Scholen met een duidelijke religieuze identiteit verliezen hun unieke positie. Juridisch gezien zullen ze dan niet specialer meer zijn dan een school met welke pedagogische, filosofische of maatschappelijke visie dan ook.

Rekkelijk

In de politiek is de omslag al merkbaar. Bij het debat over de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen kwam de oppositie met amendementen om bijzondere scholen te dwingen elke leerling toe te laten en iedere docent te benoemen. Ook wilde zij de bekostiging van denominatief leerlingenvervoer schrappen. Omdat CDA en ChristenUnie in het kabinet zitten, zijn die voorstellen ternauwernood weggestemd, maar de discussie daarover zal niet meer ophouden.

Vrijwel niemand verwacht dat artikel 23 van de Grondwet daadwerkelijk verdwijnt. De uitleg daarvan (wat betekent onderwijsvrijheid in de praktijk?) is echter rekkelijk gebleken; het is maar net hoe de politieke meerderheid daarover denkt. Welke consequenties dat in de nabije toekomst heeft voor christelijk-reformatorische scholen, is stof voor een volgend stuk.

Terug naar overzicht