• Gesprek
Kees de Groot

Vier decennia door het vele werk heen gedragen

Rein van der Garde blikt terug op veertig jaar schoolbegeleidingswerk

Terugblikkend op veertig jaar schoolbegeleidingswerk, blijft er aan zijn eigen kant alleen schuld en schaamte over. Toch is Rein van der Garde, die in september afscheid nam als dienstverlener voor de VBSO-scholen, niet pessimistisch over de toekomst. ‘We moeten onze hoop op de Heere stellen. Hij is getrouw en staat in voor Zijn eigen werk.’

‘Er is een wonder gebeurd’, riep SGP’er Van der Vlies door de telefoon, nog nahijgend van zijn sprintje van de vergaderzaal in de Tweede Kamer naar zijn werkkamer. Tegen de uitdrukkelijke wens van onderwijsminister Deetman in, was Kamerbreed een amendement van de SGP aanvaard dat de mogelijkheid schiep om kleine schoolbegeleidingsdiensten tóch rijkssubsidie te geven. Drie jaar later, in 1990, kon het Ds. G.H. Kerstenonderwijscentrum – de schoolbegeleidingsdienst onder de vlag van de Vereniging tot bevordering van gereformeerd schoolonderwijs (VBSO) – voor het eerst aanspraak maken op subsidie. Tot dan toe dreef het werk, waarmee Van der Garde in 1980 was begonnen, geheel op giften.

‘We hebben daarin destijds kennelijk Gods goedheid ervaren’, herinnert hij zich nog levendig. ‘Als de wetswijziging was weggestemd, hadden we namelijk in verschillende plaatsen zelfs de subsidie kunnen kwijtraken die we van gemeenten ontvingen.’

Niet alleen bij genoemde stemming, maar in de hele achterliggende periode van vier decennia heeft Van der Garde Gods zorg ervaren. ‘Hij gaf moed en krachten. Ik kan dan ook in niemand anders roemen dan alleen in Hem, Die me alles heeft geschonken wat ik nodig had.’

Doordrenken

Diverse directeuren van VBSO-scholen drongen er eind jaren zeventig bij het VBSO-bestuur op aan een eigen schoolbegeleidingsdienst op te zetten voor de scholen die uitgaan van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Die kwam er – aanvankelijk dus ongesubsidieerd.

Dreiging van buitenaf en een drive van binnenuit bewogen Van der Garde om daar te solliciteren en er aan de slag te gaan als schoolbegeleider. Onderwijsminister Van Kemenade (PvdA) wilde namelijk halverwege de jaren zeventig via de regionale schoolbegeleidingsdiensten de scholen – en liefst de hele samenleving – doordrenken met het sociaaldemocratische gedachtegoed. Dat zou de secularisatie bespoedigen. ‘Dat greep me ontzettend aan; ik maakte me daar grote zorgen over. Onder inwachting van de zegen des Heeren wilde ik daar iets tegenoverstellen door onze scholen bij te staan in het vormgeven van onderwijs op gereformeerde grondslag.’

Die externe motivatie ging gepaard met innerlijke bewogenheid met kinderzielen. ‘God beveelt ons in Deuteronomium 6:7 onze kinderen Zijn woorden in te scherpen en daarvan met hen te spreken. Die opdracht werd me te meer op het hart gedrukt omdat ik destijds moest inleven dat ik een groot zondaar was en niet voor God kon verschijnen. Daar was bekering voor nodig. Niet alleen voor mij, maar ook voor de kinderen in mijn klas. En Bijbels onderwijs kan daartoe een middel zijn.’

‘De steun van de achterban stimuleerde me: giften stroomden binnen en er was gebed voor mijn werk’

Rein van der Garde

Eenmanszaak

Van der Garde startte zijn “eenmanszaak” vanuit een kamer die de VBSO kosteloos mocht gebruiken in de Veenendaalse school. ‘Vanuit plichtsgevoel’ ging hij aan de slag. Hij schrok er niet voor terug aan het vele werk te beginnen, ook al was hij maar alleen. ‘Het stimuleerde me enorm dat ik me gedragen wist door de achterban: de giften stroomden binnen; altijd konden alle kosten worden betaald. En er was gebed voor mijn werk. Dat is het voornaamste.’

Van der Garde deed – na enkele jaren pionieren vergezeld door Leunis van Klinken – wat zijn hand vond om te doen. ‘Eigenlijk alles wat maar met identiteit te maken had: een cursus Bijbelonderwijs opzetten, leraren toerusten, onderwijsontwikkelingen en -vernieuwingen volgen en duiden.’

Bij dat laatste was hij steeds gespitst op het mensbeeld dat erachter zit. ‘Dat is namelijk heel bepalend voor de keuzes die je maakt.’ Het joods-christelijke mensbeeld verklaart de mens vanuit God en Zijn Woord en is gericht op het hiernamaals. Het seculiere mensbeeld daarentegen verklaart de mens vanuit zichzelf en is gericht op het hier en nu: pluk de dag.

‘Onze levensgang moet gericht zijn op de eeuwigheid en Gods Woord moet het richtsnoer van ons leven zijn’, stelt Van der Garde. ‘Heere, wat wilt Gij dat wij doen zullen?’

Bezorgd constateert hij echter dat het tweede mensbeeld in christelijke kring aan invloed wint. ‘Het besef dat we wel in, maar niet van de wereld zijn, gaat teloor. Sluipenderwijs laten we ons steeds meer beïnvloeden door de wereld. Steeds vaker nemen we het heft in eigen hand, alsof wij, van nature blind, zelf onze weg kunnen uitstippelen.’

Hoe dat komt? ‘Wij, en daar sluit ik mezelf bij in, geven onvoldoende acht op wat Gods Woord ons wezenlijk te zeggen heeft en zijn aardsgezind. Daardoor trekt God Zijn Geest in. Het Woord doet dan steeds minder kracht op onze gewetens, waardoor we buiten dat Woord om gaan leven.’

Verzoend

Met klem benadrukt Van der Garde daarom het belang van lesmethodes die zijn ontwikkeld vanuit Bijbelse uitgangspunten. Daar heeft de VBSO van meet af aan veel werk van gemaakt. ‘Onze voornaamste taak is immers om kinderen op te voeden in de vreze des Heeren’, memoreert de pedagoog. ‘Het allerbelangrijkst is dat hun ziel wordt gered, dat ze door Christus met God verzoend worden. Dan kunnen ze door de tijd heen en de eeuwigheid aandoen.’

Bij die opvoeding horen methoden die daarop wijzen, betoogt Van der Garde. ‘Seculiere lesmiddelen ademen namelijk het tweede mensbeeld. Daar kun je kinderen wel op wijzen, maar dat houd je niet de hele dag vol. Ze worden er toch door beïnvloed. Bovendien missen ze dan wat echt van betekenis is.’

Zijn ideaal is het best verwezenlijkt in de leesmethode Van Woord tot Woord die tussen 1986 en 2006 dienstdeed. ‘In die leesboekjes, met achtergrondverhalen geschreven door B. Florijn, ging het steeds over die ene Naam die God heeft gegeven tot zaligheid. Daarin kwam het wonder naar voren dat God zondaren trekt uit de duisternis en brengt tot Zijn wonderbaar licht.’

Met spijt stelt Van der Garde vast dat het draagvlak voor zulke eigen methoden in christelijke kring afneemt. ‘Laten we toch niet te gemakkelijk denken over onze onderwijs- en opvoedkundige taak. Niet aan de inspecteur hebben wij in eerste instantie verantwoording af te leggen, maar aan God. Hij kan het onderwijs gegrond op Zijn Woord zegenen. Daar mogen we op vertrouwen.’

‘Het is een groot wonder als de Heere ons als nietig radertje wil gebruiken in de uitvoering van Zijn wil’

Rein van der Garde

Genadedaad

De gewezen schoolbegeleider vreest dat voortdurende blootstelling aan het seculiere denken, versterkt door de macht van moderne media, de wereldgelijkvormigheid in de gereformeerde gezindte bevordert. ‘Die antichristelijke visie tast onze godsdienstige overtuigingen aan.’

De noodzaak van de wedergeboorte als genadedaad van God, uitgewerkt in een verdoemelijk zondaar, verschuift daardoor naar de achtergrond. ‘Daarvoor in de plaats komt een verondersteld geloof op: na de doop volgt automatisch belijdenis doen, deelname aan het Heilig Avondmaal en een zalig afsterven.’

Dat is gevaarlijk, waarschuwt Van der Garde. Met instemming citeert hij uit het laatste openingswoord van ds. G.H. Kersten tijdens de VGS-jaarvergadering in 1948: ‘Er is wel voor te waken dat geheel het onderwijs van de zuurdesem des Woord doortrokken zij en gebouwd is op de zuivere belijdenis, die ons spreekt van Gods soevereine genade, onder handhaving van des mensen verantwoordelijkheid. De christelijke school kan zo tot rijke zegen strekken; maar gelijk het kostelijkste dat bederft het meest walgelijk wordt, zo ook ontaardt de school, al draagt zij de naam “christelijk”, in een gruwel, indien de zuivere leer verlaten wordt en wordt het onderwijs, in plaats van een bouwen der gemeente, een onnoemelijk kwaad voor haar.’

Redding

Zijn ideaal ruim veertig jaar geleden was een dam op te werpen tegen de secularisatie, in elk geval in eigen kring. ‘Daar is, van mij uit bezien, niets van terecht gekomen. Ik ben in alles tekortgeschoten. De ontwikkelingen heb ik niet kunnen tegenhouden. Die gaan maar door.’

Toch weigert Van der Garde in mineur te eindigen. ‘Het is een groot wonder als de Heere ons, ondanks onze dwaasheid, schuld, zonde en ongeloof, als nietig radertje wil gebruiken in de uitvoering van Zijn wil.’ Daarvoor heeft Hij ons echter niet nodig. ‘Wij moeten er als mens buiten vallen. Dwars door al ons feilen en falen heen zal Hij Zijn raad zeker volvoeren. En wat Hij doet, is altijd goed, ook als wij het niet begrijpen.’

In dit verband schetst Van der Garde het diepingrijpende overlijden van zijn dochter Renate in 2003 na een auto-ongeluk. ‘In die tijd was ik erg pessimistisch. De Heere werkt niet meer, dacht ik. Maar het heeft Hem behaagd Zijn Naam te verhogen in haar redding. Dat troostte me: hoe zorgelijk en moedbenemend de omstandigheden ook schijnen, God gaat getrouw door met Zijn werk. Totdat de laatste uitverkorene zal zijn toegebracht. Daarom is er hoop voor de toekomst.’

Terug naar overzicht