vier oud-studenten over hun Driestar-tijd: Arne Schaddelee, Gerda Westerduin- van Welie, Piet Kuiper en Maarten Zoutendijk
Arne Schaddelee, fractievoorzitter ChristenUnie provincie Utrecht, volgde mavo en havo aan het Driestar College (1992-1999)
‘Aan mijn middelbare schooltijd op het Driestar College in Gouda bewaar ik veel mooie herinneringen. Veel docenten zijn mij bijgebleven, maar Kees Breunesse sprong er voor mij uit. Ik kreeg van hem geschiedenis en maatschappijleer, en in mavo-2 was hij mijn mentor en in mavo-2 en 3 mijn coördinator. Het was een tijd waarin er heftige dingen gebeurden in onze klas en ons leerjaar. Twee jaargenoten overleden en dat had grote impact. Hij was dan een bijna vaderlijk baken van rust. Geschiedenis was altijd al mijn favoriete vak en ook politiek interesseerde mij toen al enorm. Op de inhoud was er dus een klik en Breunesse inspireerde me. Hij kon met een nuchtere blik naar het nieuws kijken en had oog voor de ironie van de geschiedenis en van maatschappelijke ontwikkelingen.
In zijn functie als coördinator kon hij me nogal eens op het matje roepen. Hij kon dan echt toornig zijn en zijn teleurstelling laten blijken, maar hij wist ook hoe hij lastige puberjongens zo moest bespelen dat ze inbonden en zich voornamen hun leven te beteren. Soms was hij nog omkoopbaar ook. “Voor een broodje haring gaat er een wereld voor je open”, zei hij dan. Overigens was dat in samenspel met de andere coördinator, meneer Den Edel. Die twee hadden een kamertje boven in het gebouw en beheerden de lade met stempelkaarten met drie stempelvakjes, voor als je te laat kwam. Als je op vrijdagmiddag aankwam waaien met twee puddingbroodjes of broodjes haring, hielp dat soms bij een soepele overdracht van een nieuwe stempelkaart. In 2017 ben ik met een journalist van het RD op de koffie geweest bij meneer Breunesse. Dat was, na twintig jaar, een heel leuke ontmoeting. Hij zat binnen een mum van tijd weer op z’n praatstoel en samen namen we het wereldtoneel door. Alsof de tijd had stilgestaan. En, natuurlijk nam ik een lekker puddingbroodje voor hem mee.’
Gerda Westerduin- van Welie, gepensioneerd, was docent pedagogiek bij De Driestar (1974-2005)
‘Mijn beginjaren aan De Driestar vond ik heel bijzonder. Ik was betrokken bij de start van de OK (opleiding tot kleuterleidster, CV). Er was nog niets, we moesten de opleiding nog helemaal vullen. De bezielende leiding van adjunct-directeur Gerrit van der Gaarden zorgde voor ongelooflijk veel inspiratie en werklust onder alle collega’s. Ik geloof niet dat ik ooit zo hard gewerkt heb als in die eerste tien jaar. Van der Gaarden had veel kwaliteiten; hij gaf veel vertrouwen en vrijheid. Hij zette altijd de studenten centraal, nooit de programma’s.
Als collega’s hadden we het ook fijn. Zelfs vergaderingen, vaak niet de feestjes van onze baan, waren leuk en gezellig. Sommige docenten die aan de pedagogische academie én aan de OK lesgaven, woonden om die reden de rapportvergaderingen bij ons bij, als ze de keuze hadden. Collega’s Riek Keus, Wim Bosland en ik vormden een hecht team. Voor de hoofdakte OK moesten de dames een mondeling examen afleggen, onder het toeziend oog van gecommitteerden. Soms hadden we zwakke dames tussen de examenkandidaten. Als ze een 5 scoorden, moest er een 7 tegenover staan om te kunnen slagen. Tussen de examens door liepen wij als docenten door de gangen en sisten dan zachtjes tussen onze tanden naar elkaar: “Annet had een 5!” Dan wist de ander: ik moet m’n best doen om er bij haar een 7 van te maken.
De eerste jaren waren ook bijzonder, omdat ik toen mijn man leerde kennen. Jan Westerduin gaf geschiedenis op het Driestar College en kwam maatschappijleer geven aan de OK. Eind 1977 zijn we getrouwd. Tien jaar later hoorde ik op een reünie dat de studenten heel verbaasd waren toen wij verkering kregen. “Dat wordt helemaal niks”, hadden ze onderling besproken, “die twee passen niet bij elkaar.” Ze vonden mij te bijdehand en mijn man te lief. Maar wij hebben een heel goed huwelijk gehad. Ja, De Driestar is goud voor mij geweest.’
Piet Kuiper, leraar Duits aan Jacobus Fruytier scholengemeenschap in Apeldoorn, studeerde pabo aan De Driestar (1971-1974)
‘Na het behalen van mijn havodiploma aan het Driestar College ging ik naar de pabo. De lessen Cuma van meneer Hage zijn me het meest bijgebleven. Ik sta al 45 jaar voor de klas, maar Hages stencils heb ik nu nog. Verschillende ervan heb ik gebruikt ter voorbereiding van mijn literatuurlessen. Hage wilde lezen bevorderen en had regelmatig tassen vol boeken bij zich, die hij voor weinig geld aan studenten verkocht. Zo kon je je blik op de cultuur en maatschappij verbreden. Met een diaprojector liet hij prachtige middeleeuwse kerken zien en doceerde hij over de verschillende bouwperioden uit de geschiedenis. Geweldig! Eerlijkheidshalve moet ik zeggen dat bij sommige andere vakken het rendement lager was. Er werd veel gepraat, maar concrete bouwstenen voor de praktijk van de basisschool kreeg je niet altijd mee. Toch waren veel van die gesprekken vormend; ze dragen op de een of andere manier wel bij aan een positief beeld van mijn pabotijd.
In mijn tweede jaar werd ik gekozen tot voorzitter van de leerlingenvereniging Mozaïek. Het belangrijkste punt van mijn verkiezingsprogramma was de invoering van een werkweek op de pabo. Ik vroeg een onderhoud aan met directeur Kuijt om mijn verkiezingsbelofte te bespreken. Ik weet nog goed hoe dat gesprek verliep. Kuijt brak eerst een sigaar doormidden en stopte de helft hiervan in zijn pijp. Vervolgens zei hij: “Wat zijn je plannen, jongeman?” Ik deed uit de doeken hoe vormend een werkweek zou kunnen zijn. Kuijt zei me dat er ook gevaren aan zo’n week zaten. Toch heb ik hem kunnen overtuigen: het bestuur van Mozaïek kreeg toestemming de werkweek te introduceren! Onze klas ging naar het Friese Grouw. Tot op de huidige dag zijn er werkweken op Driestar hogeschool, dat vind ik mooi!’
Maarten Zoutendijk, officier in opleiding bij de Koninklijke Marine, volgde atheneum aan het Driestar College (2004-2010)
‘Vooral de tijd in gebouw Zèta, waar de bovenbouw havo/vwo van het Driestar College huisde, is mij bijgebleven. In m’n vierde jaar kreeg ik geschiedenis van meneer Schalk, die op het punt stond met pensioen te gaan. Een zeer bevlogen man. Vooral de wat meer maatschappelijke onderwerpen kwamen met een grote dosis humor en kennis van zaken langs. Mede dankzij zijn lessen koos ik voor een studie Politicologie. Schalk kon bijzonder gevat reageren op de onzin die mijn medeleerlingen en ik weleens uitkraamden. Tijdens de wekelijke actualiteitenquiz gaf een klasgenoot een keer zo’n onbenullig antwoord dat hij als door de bliksem getroffen op de grond viel. Hij speelde, maar wij hadden hem pas enkele lessen gehad en dachten oprecht dat hij niet goed geworden was. Uiteindelijk drong het besef door dat we in het ootje werden genomen werden: Schalk wilde slechts uitbeelden dat hij aangeslagen was door onze onkunde. De teamleider was echter al bijna gehaald, en het meisje dat verantwoordelijk was voor de opmerking stond het huilen nader dan het lachen.
Het leukst vond ik de werkweek in Londen. Het staat me nu nog bij hoe vreemd het aanvoelde om de hele dag Engels – met een zwaar Londens accent – te moeten spreken bij het gastgezin. De stofwisseling kreeg het bij deze familie stevig te verduren. Elke ochtend kregen we ongeveer een kilo kleffe cornflakes voorgeschoteld; iets anders was er niet. Gelukkig konden we ons daarna de hele dag laven aan Britse bezienswaardigheden. Tot onze grote hilariteit kregen de docenten en begeleiders naarmate de week vorderde steeds meer moeite geïnteresseerd te kijken bij de zoveelste rondleiding. Door deze ervaringen was de reis, en de daar ontstane band met jaargenoten, er eentje om nooit te vergeten.’