In Nederland is goed onderwijs toegankelijk voor iedereen. Toch heeft niet iedereen een gelijke kans op een optimale ontwikkeling van de eigen talenten. Armoede, inburgeringsproblematiek en een instabiele gezinssituatie vormen belangrijke obstakels. Zeker waar ze samenkomen in een kinderleven.
Meer dan de helft van de kinderen die in Nederland in armoede opgroeien, heeft een niet-westerse migratieachtergrond. Velen moeten rondkomen van een bijstandsuitkering, blijkt uit cijfers van het CBS.
Heeft iemand anders nog iets meegemaakt?’ vraagt de juf. Sam steekt zijn vinger op. ‘Ik heb zaterdag met 6-2 gewonnen. En ik ben ook nog met opa en oma naar de dierentuin geweest.’ ‘Superleuk’, reageert de juf. ‘Is er nog iemand?’ Tim denkt na. ‘Nou, ik ben vooral thuis gebleven. Ik was wel uitgenodigd voor het feestje van Milan, maar ik ben uiteindelijk niet gegaan. Ik heb gezegd dat ik te druk was, maar... we hebben gewoon geen geld om een cadeautje te kopen.’ Nee, Tim vertelt toch maar niks. ‘Nee? Nou, dan is alles gezegd en is het nu tijd voor Benjamin, want die is jarig.’
Het is een krachtig voorbeeld uit een van de spotjes die SIRE vorig jaar lanceerde in de campagne tegen kinderarmoede. De campagne is nog altijd te zien op de website van de organisatie en biedt een ontluisterend beeld, zeker voor wie niet zo is ingevoerd in de problematiek. 82 procent van de Nederlanders schat het aantal kinderen dat in eigen land armoede lijdt te laag, leert de SIRE-factsheet. ‘In Nederland kunnen ruim 250.000 kinderen door geldgebrek niet meekomen met hun leeftijdsgenoten. Met alle gevolgen van dien. Kinderen ondervinden stress en spanning thuis, ervaren sociale uitsluiting en hebben een sterk vergrote kans om later zelf in de armoede terecht te komen.’
SIRE beroept zich op cijfers van het CBS én op hoe dit bureau armoede definieert. ‘Mensen zijn arm wanneer ze gedurende langere tijd niet de middelen hebben voor de goederen en voorzieningen die in hun samenleving als minimaal noodzakelijk gelden.’ Armoede is dus veel meer dan niet te eten hebben, al is de voedselbank bij de 250.000 kinderen die hierboven genoemd werden regelmatig in beeld. Wel is er altijd die spanning van het maandelijks rondkomen, van de schulden. Dat geldt voor 1 op de 13 kinderen, ofwel 8 procent, vaak in de grote steden van het land. In Rotterdam en Groningen, de koplopers, groeit ruim 14 procent van de kinderen op in armoede.
Maslow
Wie denkt dat het onderwijs voor hen de ideale uitweg biedt, heeft het mis. Als niet voorzien is in primaire levensbehoeften, fysiek en sociaal, komt zelfactualisatie nooit goed van de grond, stelde Abraham Maslow in 1943 in zijn motivatietheorie. ‘Zorgen, buikpijn, angst, machteloosheid, stress, instabiliteit, gemis aan ondersteuning, onveiligheid en uitsluiting’, is zomaar een rijtje factoren die de Kinderombudsman in 2017 onderscheidde bij kinderen die opgroeien in armoede. Het is duidelijk dat deze factoren niet bepaald bijdragen aan vruchtbaar leren of goede schoolprestaties.
Dat geldt zeker waar diverse problematieken zich opstapelen. De stabiliteit van de gezinssituatie heeft te lijden als er sprake is van ruzie, echtscheiding of overlijden van vader of moeder. Uit de cijfers blijkt dat met name in de eenoudergezinnen met drie kinderen de nood hoog is. Hier ligt het percentage kinderen dat in armoede opgroeit op maar liefst 43 procent, berekende het Sociaal Cultureel Planbureau in 2019. De coronapandemie heeft het beeld er niet rooskleuriger op gemaakt. Inmiddels geven ook de internationale instabiliteit als gevolg van de oorlog in Oekraïne, en de prijsstijgingen die er het gevolg van zijn, reden tot zorg.
Migratieachtergrond
De oorlog zorgt ook voor een nieuwe vluchtelingenstroom. Veel Nederlanders met een migratieachtergrond bevolken de grote steden. Buiten alles wat zij al hebben meegemaakt, is er de onzekerheid over hoe zij goed kunnen aansluiten op de Nederlandse samenleving. Je kind kan mogelijk goed leren, maar ben je als ouder in staat te helpen en mee te kijken bij het maken van huiswerk? Weet je hoe in de Nederlandse samenleving de hazen lopen? Taalachterstanden spelen nogal eens een rol in wijken als de Bijlmermeer in Amsterdam of de Schilderswijk in Den Haag. Of het nu bij kinderen is die op school bijspijkeronderwijs krijgen, of bij hun ouders en verzorgers.
Ook voor wie zich niet direct aangesproken voelt door het thema kansengelijkheid in het onderwijs moet deze situatie reden tot zorg geven. Hoe zorgen we er als samenleving voor dat kinderen kunnen meekomen? Meer zicht is nodig op urban (grootstedelijk) onderwijs. Op een reformatorisch-christelijke pabo als Driestar hogeschool staat aandacht daarvoor nog in de kinderschoenen. Maar onderzoek wijst uit dat waar studenten en docenten kennisnemen van deze problematiek, de roep om betere toerusting hiervoor vrij sterk is. Met andere woorden: zó ver van ons bed is het ook weer niet!
ONGELIJKE BEHANDELING NODIG
Het thema kansen(on)gelijkheid was vorige maand ook manifest aanwezig in het programma van het jaarlijkse congres voor lerarenopleiders uit Vlaanderen en Nederland, ditmaal georganiseerd door de betrokken verenigingen (Velon en Velov) in het Belgische Brugge. Onder meer in een workshop van IPABO-onderzoeker Nina Hosseini onder de titel “Van liefdadigheid naar justice”. Een kritische benadering van kansengelijkheid in het opleidingsonderwijs. ‘Steeds nadrukkelijker wordt zichtbaar dat er in Nederland en Vlaanderen sprake is van een toenemende ongelijkheid in de samenleving’, stelt Hosseini. ‘Tegelijk ontstaan er ook steeds meer initiatieven om te strijden voor gelijke kansen, zowel binnen als buiten het onderwijs.’ Daarbij stelt Hosseini nadrukkelijk de vraag waar we het precies over hebben als de thematiek wordt aangeroerd. ‘Wat door de één wordt gezien als goede oplossing is in de beleving van de ander juist een onderdeel van het probleem.’ In de eerste fase van haar onderzoek onderscheidt Hosseini globaal drie benaderingen. De eerste baseert zich op gelijke behandeling. De tweede gaat juist uit van verschillen die gecompenseerd moeten worden. Zelf kiest Hosseini voor de derde, die ze kenschetst als social justice (Cochran-Smith, 2004). Deze richt zich op doorbreking van bestaande structuren van marginalisering. ‘Binnen deze benadering is ongelijk handelen nodig, niet omdat leerlingen van huis uit iets tekort komen, maar omdat de maatschappij hun tekortdoet’, aldus Hosseini.
Meer informatie: