• Thema-artikel
Christiaan Bijl

Christelijk leraarschap vraagt liefde voor Gods Woord, de kinderen en het vak

Wat maakt iemand een goede onderwijzer? Valt daar in het algemeen iets over te zeggen of zijn er zoveel soorten onderwijzers als er mensen zijn? Annelies Kraaiveld, ooit begonnen als juf in Andel, nu opleidingsmanager op de pabo van Driestar educatief, is daar helder in. ‘Wat het van je vraagt om een christelijke onderwijzer te zijn? Liefde voor het Woord, liefde voor kinderen en liefde voor je vak.’

Kraaiveld heeft in haar “carrière” al heel wat van het onderwijs gezien. Ze begon als leerkracht in het basisonderwijs, groeide door als adjunct en directeur, om jaren later de overstap te maken naar de pabo. Eerst als docent, inmiddels alweer een kleine tien jaar als opleidingsmanager.

Kinderen bij de Heere brengen

Het geven van christelijk onderwijs is voor Kraaiveld altijd haar diepste drive geweest. Voor ze aan de pabo begon was ze ook al jaren actief voor de zondagsschool. ‘We hebben de opdracht om kinderen bij de Heere te brengen. Die verantwoordelijkheid voel ik altijd bijzonder als ik een doopdienst bijwoon. Als ik de doopbelofte hoor – “onderwijzen of laten onderwijzen” – denk ik altijd: die verantwoordelijkheid ligt voor een deel bij mij. Het is een opdracht die ik van de Heere heb gekregen.’

‘Je hebt in het basisonderwijs dertig gastjes voor je, met wie je een heel jaar optrekt’

Annelies Kraaiveld

Een van de vragen die de opleidingsmanager dan ook steevast stelt tijdens voorlichtingen is: ‘Wil je het onderwijs in om het Woord door te geven?’ Ze verduidelijkt: ‘Een christelijke onderwijzer moet het besef hebben dat kinderen door God geschapen zijn met een ziel voor de eeuwigheid. Dat vraagt de gestalte die de Heere aanneemt tegenover ons. Niet: gisteren deed je ook al zo lelijk. Maar: elke dag opnieuw beginnen alsof er gisteren niets is gebeurd. Natuurlijk moet je ergens een grens trekken. Maar als je bij de Heere bent geweest, zegt Hij ook: Ik heb je zonden in de zee geworpen en Ik ga niet vissen.’

Vertrouwen op God

Het is een besef dat volgens Kraaiveld zwaar kan wegen, zeker als er kinderen in je klas zitten die nauwelijks iets van God of Zijn Woord afweten. ‘In Andel werd eens een kind aangemeld waarbij de moeder zei: “We weten wel íets van het geloof, want in de zomer bezoeken we altijd kerken.” Ik heb toen gezegd: “Het kind is welkom als jullie de identiteit respecteren.” Maar de verantwoordelijkheid voor de ziel van zo’n kind is zo mogelijk nog groter dan bij de andere kinderen. Ik moet kunnen verantwoorden dat ik er alles aan heb gedaan om het kind de weg naar de Heere te wijzen. Tegelijkertijd mogen we vertrouwen op God en het bij Hem terugleggen: Heere, wilt U de weg nu met ze verdergaan? Het gebed voor je leerlingen is enorm belangrijk.’

Het is een verantwoordelijkheidsgevoel dat de pabo’er onder het gros van “haar” studenten terugziet. Ze stelt verwonderd vast dat veel van de 17-jarige studenten al volop bezig zijn met grote vragen: ‘Wat betekent het om christelijk onderwijs te geven? Hoe ziet een christelijke pedagogiek eruit? Hoe kun je met kinderen spreken over fouten en zonden en het vragen van vergeving daarvoor? Hoe kun je iedere dag weer opnieuw met de kinderen beginnen, zoals God steeds opnieuw met ons begint nadat we zondigen?’

Goud

Hoewel de studenten veel bij te brengen valt, geldt dat volgens Kraaiveld niet voor de drive om met kinderen te werken. Naast liefde tot het Woord is daarom liefde voor de kinderen onmisbaar. ‘Je hebt in het basisonderwijs dertig gastjes voor je, met wie je een heel jaar optrekt. Dat is natuurlijk superverantwoordelijk werk. Wat kun je wel niet voor ze betekenen! Als je een fijn klimaat kunt scheppen, waarin je samen zoekt wat de Heere van ons vraagt in dit leven, dan ben je “goud” voor die kinderen.’

‘Heb je die drive niet, dan kom je daar als het goed is in het eerste jaar van de pabo achter. Dan merk je: ik word hier niet gelukkig.’ Daar weet ze helaas ook voorbeelden van te noemen, zoals een student met wie het tot drie keer toe niet goed ging in de lio-stage. ‘Als je dan krampachtig door wilt gaan, wordt het onveilig voor de kinderen. Terwijl het bieden van een veilige plek juist een van je belangrijkste taken is.’ Kraaiveld blikt terug op haar eigen tijd in het voortgezet onderwijs. ‘Ik herinner me nog een decaan: het was al superspannend als je op z’n deur klopte. Hij kon woest worden om niets. Dat soort onveiligheid moeten leerlingen niet hebben.’

‘Dat moet je vreugde geven, al is het voor de honderdste keer’

Annelies Kraaiveld

Thuisgevoel

Ze benadrukt dan ook graag het belang van rust en stabiliteit in de klas. ‘Toen ik voor de klas stond, werkte iedereen nog fulltime. Ik heb schooljaren gehad dat er het hele jaar geen ander gezicht voor de klas stond. De eerste weken moet je natuurlijk aan elkaar wennen, maar na de herfstvakantie was er een soort thuisgevoel. Zo van: wij horen bij elkaar.’

De keerzijde daarvan is dat ze het soms lastig vond om de kinderen weer los te laten. ‘Dan vroeg ik me af: komt iedereen weer gezond en heelhuids terug na de vakantie? Ik heb altijd wel zorgen gehad om een aantal kinderen bij wie het thuis wat minder ging.’ Ze noemt ook het contact dat ze nog altijd heeft met een aantal pabostudenten. ‘Die zaten hier in een moeilijke periode van hun leven. Als ik nu een sombere profielfoto zie, stuur ik even een appje. Voor sommige leerlingen mag je echt iets betekenen. Dat gaat verder dan “gewoon” leraar zijn.’

Verwonderen

Liefde voor Gods Woord en voor de kinderen dus, maar ook enthousiasme over de lesstof is volgens de onderwijsvrouw onmisbaar. ‘Als je in het basisonderwijs les wilt geven, moet je een heel scala aan vakken geven. Als onderwijzer wil je je leerlingen gemotiveerd krijgen. Je moet het leuk vinden om kinderen nieuwe dingen te leren en je samen te verwonderen.’ Ze noemt het voorbeeld van het zaaien van afrikaantjes voor Moederdag. ‘Kinderen kunnen daar zo verrukt over zijn. “Juf, er komen bij mij weer boogjes omhoog.” Dat moet je vreugde geven, al is het voor de honderdste keer.’

Hoewel ze zelf in het basisonderwijs lesgaf aan de groepen 1 tot en met 8, benadrukt ze dat je ook weer niet overal goed in hoeft te zijn. ‘Ik ben bijvoorbeeld niet zo creatief, dus voor die lessen keek ik graag af bij anderen.’ Toch haalt ze een mooie anekdote op, juist uit een van die creatieve lessen. ‘Het was tegen de tijd van de vakantie en we gingen met groep 4 bij de Maas bootjes maken van melkpakken. Een van de jongens was motorisch en cognitief heel zwak. Maar hij bedacht om het bootje met vlaggetjes te versieren. Dat ging wat grof; al gauw nam een aantal meisjes het idee over en voerde dat veel netter uit. Gelukkig had ik even bij dat groepje gezeten en wist ik: dat creatieve idee komt toch maar mooi bij die jongen vandaan.’

Het maakt wel duidelijk dat wat Kraaiveld betreft liefde voor het vak nooit ten koste kan gaan van oog voor de kinderen. ‘Natuurlijk kun je leerlingen ook bereiken via de inhoud. Een van mijn nichtjes ging naar het voortgezet onderwijs en zag op tegen Frans. Twee weken later sprak ik haar en vroeg hoe het was op haar nieuwe school. “Leuk”, zei ze, “en zelfs de leraar van Frans geeft leuke lessen.” Die man zal gepassioneerd zijn geweest voor zijn vak, dus ergens kan het ook via de inhoud. Maar de leerlingen moeten wel aanvoelen dat de leerkracht hen en hun ontwikkeling op het oog heeft.’

Vuurtje

Tot slot: nopen de tekorten niet tot een minder kritische blik op potentiële leerkrachten? Er moet toch iemand voor de klas staan? ‘Ik vind eigenlijk dat dat niet mag. Stel je voor dat jouw kind les krijgt van iemand die er eigenlijk geen hart voor heeft. Laten we vooral zoeken naar mensen bij wie het vuurtje echt gaat branden en niet de poorten wijd openzetten. Ik moet ook wel zeggen: heel veel dingen trekken tegenwoordig. Als ik zie dat jonge gasten van twintig jaar al een auto van de zaak krijgen. Dat zijn soms de jongens die na hun dertigste een overstap naar het onderwijs overwegen. Omdat ze zich afvragen: wat beteken ik nu eigenlijk voor de maatschappij? Laten we vooral zoeken naar die mensen.’

Annelies Kraaiveld werkte na haar pabo-opleiding een kleine twintig jaar in het basisonderwijs, studeerde onderwijskunde aan de universiteit en ging pedagogiek en onderwijskunde doceren aan de pabo van Driestar Hogeschool. Inmiddels is ze opleidingsmanager van diezelfde pabo, werkte ze mee aan het “Beroepsprofiel van de christelijke leraar” en zet ze zich onder andere in als onderzoeksdocent en begeleider voor Penta Nova.

Terug naar overzicht