• Thema-artikel
Kees de Groot

Gelijkheid bevorderen bevordert ongelijkheid

Kansengelijkheid: iedereen heeft er de mond vol van. Van politici en onderwijsgevenden tot documentairemakers. In reformatorisch onderwijsland daarentegen blijft het opvallend stil over dit grote thema. Terwijl er best enkele kritische kanttekeningen bij het kansengelijkheidsdogma te zetten zijn.

‘Kansengelijkheid maakt onderdeel uit van een rechtvaardige samenleving’, schreef de Sociaal-Economische Raad krap een jaar geleden, ‘en is in ieders belang.’ In het discours over kansengelijkheid gaat het verder veel over “eerlijkheid” en over het ontwikkelen van ieders talenten (zie ook ‘Ieder kind moet het beste uit zichzelf halen’ ).
Taal naar het hart van reformatorische onderwijsmensen, natuurlijk. Toch kleven er vanuit christelijk perspectief principiële en praktische bezwaren aan de massieve focus op kansengelijkheid, die de moeite van het doordenken waard zijn.

1. Focus op het hier en nu

Het eeuwigheidsperspectief – en het besef dat het leven een voorbereiding is op het hiernamaals – blijft buiten beeld. De focus in het denken over en werken aan kansengelijkheid is gericht op het hier en nu, op alles uit dít leven halen. Een succesvolle en maximaal benutte schoolloopbaan lijkt een randvoorwaarde voor een geslaagd en gelukkig leven.

2. Diversiteit onder druk

Gods schepping blinkt uit in verscheidenheid en veelzijdigheid. Zijn Kerk vergelijkt de Heere met een lichaam dat is samengesteld uit verschillende ledematen, met elk hun eigen taak. De groeiende nadruk op gelijkheid zet de waardering voor diversiteit echter onder druk. Verschillen in uitgangsposities tussen leerlingen of in het verloop of de uitkomst van hun onderwijscarrière willen we het liefst zoveel mogelijk wegpoetsen.

3. Autonomie versus voorzienigheid

In Zijn voorzienigheid geeft God elk kind een unieke plaats. Dat uitgangspunt werkt ontzag voor Hem, respect voor Zijn levensleiding en een afhankelijk leven. God en Zijn soevereiniteit spelen voor steeds minder mensen een rol; in het kansengelijkheidsdebat is voor Hem niet tot nauwelijks een rol weggelegd. We denken alles in eigen hand te hebben en autonoom te zijn: wie ontevreden is met de hem toebedeelde plaats, streeft – onder meer via school en maatschappelijke connecties – naar een “betere” positie.

Een succesvolle schoolloopbaan lijkt randvoorwaarde voor een geslaagd en gelukkig leven

4. Vrucht van verlichtingsdenken en vooruitgangsgeloof

Kansengelijkheid is typisch een product van het zelfontplooiingsideaal van de verlichting: onderwijs maakt je een beter mens. In hun eigen belang en dat van de samenleving moeten dus zo veel mogelijk kinderen zo goed mogelijk onderwijs krijgen.
Ook zit het 19e-eeuwse vooruitgangsgeloof er in verweven: alles is maakbaar, dus alle problemen (ook met bijvoorbeeld leerachterstanden) zijn op te lossen. Als we maar hard genoeg werken en het maar slim genoeg aanpakken.

5. Minder ruimte voor scholen

Aandacht voor kansengelijkheid hangt samen met een groot geloof in overheidsingrijpen. De overheid zorgt namelijk met wet- en regelgeving voor een gelijk speelveld en centrale aansturing. Gelijkekansenbeleid kunnen we immers niet overlaten aan besturen, want die pakken dat natuurlijk heel verschillend aan.
Die toegenomen overheidsbemoeienis gaat echter ten koste van vrijheid van en de (beleids)ruimte voor scholen. Overheidsingrijpen is per definitie grofmazig en uniformerend, terwijl het scheppen van gelijke kansen juist vraagt om maatwerk. Daarbij is de leraar cruciaal, niet de Haagse ambtenaar.

6. School vervangt thuis

In het kader van kansengelijkheid stimuleert de overheid dat kinderen steeds jonger uit hun gezin gaan en in een voorschoolse voorziening komen. Zo moeten verschillen in thuissituaties zo snel mogelijk worden gelijkgetrokken. Daarbij verschuift de opvoedingsverantwoordelijkheid van ouders naar onderwijsprofessionals, maar daarmee overvragen we het onderwijs. Alsof scholen alle achterstanden kunnen wegwerken en problemen van thuis kunnen compenseren. Dat leidt bovendien tot meer werkdruk en (nog) minder personeel.

7. Vorming verdwijnt uit blikveld

Formeel moet kansengelijkheid bijdragen aan de ontwikkeling van álle talenten van leerlingen. Het eigenlijke doel lijkt soms minder verheven: zorgen voor een zo hoog mogelijk opgeleide beroepsbevolking en voor zo veel mogelijk mensen in een betaalde baan, zodat we daarmee het verdienvermogen van de bv Nederland kunnen vergroten.
De opvoeding en onderwijzing van kinderen reikt echter verder dan dat economische perspectief. Kansengelijkheid mag daarom nooit op zichzelf staan, noch afbreuk doen aan de vormende taak van onderwijs.

8. Falen is eigen schuld

Als elk kind gelijke kansen heeft, is het dus zélf verantwoordelijk voor zijn schoolsucces. Wie faalt, heeft dat aan zichzelf te wijten. Deze zogeheten meritocratische redenering veroorzaakt onrust en druk bij talloze kinderen: ze moeten en zullen naar het vwo, want alleen met een zo “hoog” mogelijk diploma tel je tegenwoordig mee. Leerlingen die dat niveau niet halen, kunnen zich daardoor minderwaardig(er) gaan voelen.

9. Beperkt of zelfs tegenovergesteld effect

Het effect van decennialange overheidsbevordering van gelijke kansen blijkt beperkt. Hooguit kan beleid zorgen voor gelijkere kansen, niet voor gelijke kansen. Sterker nog, de commissie-Dijsselbloem concludeerde in 2008 dat de inzet op gelijke kansen leidde tot gelijke behandeling van ongelijke leerlingen: ‘Het gelijkheidsideaal van de jaren zeventig mondde uit in een basisvorming waarin zeer uiteenlopende leerlingen allemaal hetzelfde onderwijsaanbod kregen. In het beleid zijn grote risico’s genomen met kwetsbare leerlingen voor wie het onderwijs te (lang) theoretisch was.’
Sociologe Louise Elffers beschreef in een recent artikel zelfs dat onderwijsbeleid gericht op kansengelijkheid juist leidt tot méér ongelijkheid. Scholing ís niet de ‘grote gelijkmaker’, concludeerde ze.

Respons

Is hiermee alles gezegd? Nee, dit is slechts de voorlopige vrucht van hardop nadenken. Voor respons houd ik me aanbevolen. Dit is ook pas de helft van het verhaal. Over kansengelijkheid is vanuit een christelijke onderwijsvisie ook veel moois te zeggen. Maar dat vergt een volgend verhaal. Input daarvoor is zeer welkom. Mail naar: Kees de Groot.


‘Ieder kind moet het beste uit zichzelf halen’

Maarten verlaat groep 8 met een vwo-advies – net als zijn vader ooit. Zijn klasgenoot Mohammed is even getalenteerd en staat er ongeveer net zo goed voor, maar zijn ouders zijn analfabeet. Hij moet, beslist meester, maar naar het vmbo.
Dat is oneerlijk, vinden veel mensen. Want of kinderen uit een achterstandsgezin komen of uit een elitaire familie, of ze allochtoon zijn of autochtoon, rijk of arm, jongen of meisje – dat mag allemaal geen rol spelen in hun schoolsucces.
‘Iedereen moet de kans krijgen zich te ontplooien naar zijn mogelijkheden en daar waardering voor krijgen’, aldus bijvoorbeeld de Sociaal-Economische Raad. ‘Bij het bevorderen van gelijke kansen gaat het erom dat jongeren in staat worden gesteld – en worden gemotiveerd en waar nodig ondersteund – om hun talenten te ontwikkelen.’
Scholen moeten achterstanden bij leerlingen in hun onderwijs compenseren, vult de Curriculumcommissie aan. ‘Kansengelijkheid vraagt (...) om een onderwijsaanbod waardoor verschillende leerlingen uiteindelijk dezelfde uitkomsten kunnen bereiken, ongeacht hun achtergrond.’ Want: ‘Onderwijs moet het voor iedere leerling mogelijk maken “het beste uit zichzelf” te halen en goed toegerust deel te nemen in de maatschappij.’
Aandacht voor kansengelijkheid is niet nieuw. Al sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw fungeert het onderwijs als de grote emancipator of gelijkmaker: elk kind moet evenveel kans krijgen om hoger op de maatschappelijke ladder te komen.
Kansengelijkheid bevorderen krijgt wel steeds meer nadruk. Het huidige kabinet investeert er zelfs 1 miljard euro per jaar in. Zo wil de coalitie kinderopvang veel goedkoper maken. Ook stimuleert de regering de vorming van brede en verlengde brugklassen en streeft het naar inclusief onderwijs waarbij kinderen met en zonder een beperking of ziekte samen naar school gaan. Daarnaast bouwt de regering de maatschappelijke diensttijd verder uit zodat jongeren in contact komen met nieuwe leefwerelden.

Terug naar overzicht