• Thema-artikel
Alice Middelkoop-Stijsiger

Over tijd, talent en toewijding

In het hart van het onderwijs staat de leraar als vakman. Maar hoe zien docenten zichzelf? Drie docenten met zowel ervaring in het voortgezet onderwijs als in het opleiden van leraren, delen hun inzichten. Ze herkennen niet alleen de essentie van vakmanschap, maar laten ook zien hoe dit in de praktijk werkt en werpen een kritische blik op bedreigingen voor het onderwijsvak.

Wat maakt een vakman een vakman? De bekende Amerikaanse socioloog Richard Sennett definieert vakmanschap als een combinatie van technische vaardigheden, praktische kennis en diepgaand begrip van materialen en processen. Het gaat over het creëren van hoge kwaliteit, gevoel van verbondenheid met het werk, en gevoel van trots en voldoening in het verrichte werk. Een drietal lerarenopleiders van de lerarenopleiding voortgezet onderwijs (lvo) bij Driestar educatief reageren op uitspraken van Sennett.

Voor het gesprek zijn aangeschoven Gerrald van Beek (39), docent economie en onderwijsadviseur, Corien de Leeuw-Zweistra (47), werkzaam bij de vakgroep Nederlands, en Gerdien de Vries (46) van de afdeling Duits. Ze begonnen lang geleden hun onderwijsloopbaan, Van Beek ‘als broekie’ op het Driestar College, De Leeuw ‘als onnozele hals’ op de Gomarus in Gorinchem en De Vries op de Groningse Gomarus.

‘Beweringen over aangeboren, ongetraind talent moeten we met een korreltje zout nemen.’

Het leraarsberoep werd aanvankelijk bij geen van de opleiders afgeschilderd als een complex beroep. Van Beek kreeg de meeste begeleiding, maar achteraf gezien ‘ontoereikend’. De Leeuw ‘kon praten’, en was dus geschikt en De Vries had een bijzondere start. Na een half jaar lerarenopleiding Duits stond ze voor de klas, want haar pabodiploma zou haar in staat stellen om les te geven. Toch ervaarde zij dat ze ‘in het diepe werd gegooid’ zonder enige vakkennis.
Het vakmanschap ontwikkelde zich met vallen en opstaan. Van Beek ging het eerste jaar flink onderuit. ‘Mijn lessen waren te rommelig en ik was te gemakkelijk bij de voorbereiding. Ook was ik vooral gefocust op orde, waardoor ik nauwelijks aan de lesstof toe kwam.’ Hij ontdekte dat door een goede inhoudelijke les neer te zetten, de orde voor een groot deel “vanzelf” volgde.
Het verschil tussen een ervaren en onervaren collega illustreert De Vries. ‘Eenendertig vmbo 4- leerlingen, de meeste groter dan ik, wilden voor de bel weg. Maar ik ben een regelmens en ging voor de deur staan. Toen kwamen ze op mij af. Maar opeens “weken ze achterwaarts”. Pas later had ik door dat een collega door het raam keek.’

‘Een vakman is een soort levenshouding.’

De passie spat er bij allen vanaf: voor het vak, voor de leerling. De Leeuw stopte vier jaar geleden op de Gomarus, maar viel sinds die tijd twee keer in, ondanks haar gevulde agenda. ‘Het lijkt haast een verslaving: die interactie met de leerlingen en die glimoogjes die ontstaan, fantastisch!’ De Vries ervaart ‘een roeping om jongeren iets bij te brengen. Als je die gave hebt gekregen, is het heel mooi dat je die kunt gebruiken. Een ambacht doe je met toewijding.’ ‘En een eervol beroep’, zo vult De Leeuw aan, ‘zoals Ida Gerhardt in het gedicht Code d’honneur vertolkt: “Bezie de kinderen niet te klein...”’

‘Vaardigheid wordt meer alert op problemen naarmate die vaardigheid groter wordt.’

‘Klopt’, reageert Van Beek, ‘een startende leraar denkt eenvoudigweg pratende leerlingen te beteugelen door een kruisjessysteem. “Praten? Kruisje op het bord. En bij de derde die praat: eruit.” Maar is dat ook rechtvaardig? Want stel dat bij het derde kruisje een stille leerling ineens iets zegt? Je moet dus niet naar de letter, maar naar de geest van de wet handelen.’ De anderen herkennen dat je voortdurend de achtergronden van leerlingen meeweegt in je beoordelingen. ‘Het duurde overigens best lang voordat ik überhaupt een leerling zag’, bekent De Leeuw.
‘Het kunnen lezen van wat leerlingen wel of niet weten, blijft moeilijk’, betoogt Van Beek, ‘en zeker van alle kinderen individueel.’ De Vries: ‘Daarom is differentiatie topsport.’ En daarom is volgens De Leeuw lesgeven via Teams ‘een ongelofelijke ellende. Omdat je blijkbaar, normaal gesproken, voortdurend aan het afstemmen bent op wat je ziet. Dan check je al die hoofden of het op een of andere manier aansluit. En daar ben je dus de hele tijd mee bezig.’

‘Vakmanschap is gestoeld op zo’n tienduizend uur ervaring.’

Leraar worden heeft zijn tijd nodig, is het eensluidende oordeel van de drie docentopleiders. De Vries: ‘Gun jezelf drie tot vijf jaar: je hebt het niet gelijk in de vingers.’ Hun werk op de lvo-opleiding bracht hun wezenlijke verdieping. ‘Mijn lessen zijn nu veel inhoudelijker en interessanter, omdat ik veel meer van achtergronden begrijp en weet’, geeft Zweistra aan. ‘Die had ik eerder niet meegekregen en praktiseerde ik dus niet.’ De Vries merkt dat leerlingen het waarderen als je met ervaringsverhalen komt: ‘Ze willen het echt weten.’
Tienduizend uur lang doen wat je deed, maakt je niet tot een expert. Bewust reflecteren en praktijken verfijnen draagt bij aan vakmanschap. Bijvoorbeeld door voortdurend theorie aan praktijk te koppelen. Zo vraagt Van Beek aanstaande leraren te demonstreren hoe ze met ordeverstoringen omgaan. Vervolgens laat hij de docenten in spe elkaar feedback geven vanuit de literatuur. Terwijl De Leeuw haar eigen lessen op de hogeschool regelmatig stillegt en samen met aanstaande leraren reflecteert: ‘Hoe zou jij reageren als jij nu op mijn stoel zou zitten? En waar baseer je dat op?’

‘Wie vakbekwaam wil worden moet persoonlijk gehoorzaam zijn. Je identificeert je met vakmensen om je heen en met je voorgangers.’

Door de vacaturenood zien de opleiders bijzondere dingen in het onderwijs gebeuren. Er wordt gesmeekt of mensen alsjeblieft in het onderwijs willen komen en soms is de keuze een sluitstuk: als niets lukt, kun je altijd nog leraar worden. Of mensen willen wel lesgeven, maar willen verder geen extra taken doen. De Leeuw: ‘Dan gaat de boel een beetje dood, hoor, want leraar zijn is meer dan lesgeven.’
De opleiders zijn vrij stellig over imago’s van leraren waar zij zich niet mee willen identificeren. ‘Je moet namelijk fris blijven als docent’, aldus Van Beek en ‘niet zo’n ingestorte leraar zijn’, stelt De Leeuw. De Vries: ‘En als ik een zuurpruim word, wil ik dat horen van mijn jongere collega’s.’
Welk type leraar deze lerarenopleiders willen zijn? Gepassioneerde, toegewijde vakmensen die regelmatig kritisch eigen werk bekijken, een brede blik hebben, hard werken en leerlingen enthousiasmeren. Lesgeven is voor hen meer dan een gewoon vak, het is een erebaan.

Citaten uit:
Sennett, R. (2016). De Ambachtsman. De mens als maker. Meulenhoff.

Terug naar overzicht