groepsgedrag, didactische variatie en niveau beïnvloeden lesbeleving
Een entertainer wil biologiedocent Dick Janse (60) op de Guido de Brès niet zijn – evenmin als Joop Noordzij (56), die Engels, Nederlands en Mens en Maatschappij doceert op De Swaef. Wat doen beide Wartburgcollega’s dan wél om de les voor hun leerlingen minder saai te maken?
Regelmatig kruisen beide collega’s de degens binnen de Wartburgbrede onderwijscommissie – overigens op een positieve en respectvolle wijze. Janse werkt met uitsluitend havo- en vwo-leerlingen, Noordzij met alleen vmbo’ers.
De les of de lesstof is saai, zo verzuchten de leerlingen. Herkenbaar?
Janse: ‘Ja, leerlingen laten dit in hun woorden en gedrag merken. Soms is het gemeend en ook terecht. Er zijn inderdaad veel saaie dingen in het (school)leven. Maar vaak is het ook een gegeven vanuit een groepscultuur. Je hóórt het saai te vinden.’
Noordzij: ‘Inderdaad, herkenbaar, vooral daar waar er in de lessen weinig didactische variatie is. Daarmee bedoel ik deze lesindeling: nakijken, bespreken van nieuwe stof en opdrachten maken. Het wordt ook als saai beleefd als de leerlingen weinig uitdaging ervaren.’ De waardering voor een vak speelt ook mee: ‘Over gym en de praktijkvakken zul je deze opmerking zelden horen; over de algemeen vormende vakken veel vaker.’
Probeert u – in reactie daarop – de amusementscultuur te evenaren?
‘Nee, dat is onbegonnen werk’, begint Noordzij. ‘Dat verlies je altijd. En je moet het ook helemaal niet willen. Als docent ben je gericht op de vorming van je leerlingen en op het bijbrengen van de kennis en vaardigheden van je vak.’
‘Nee’, reageert ook zijn collega. ‘Ik ben geen entertainer en sta vanuit mijn christenzijn goeddeels haaks op de amusementscultuur. Maar ik tracht aan te voelen waar het etiket “saai” zijn voedingsbodem vindt. Die kan divers zijn. Sommige leerlingen moeten boven hun kunnen presteren. Soms beschermen ze zichzelf dan door het vak als saai te bestempelen.’
‘Een goed en persoonlijk verhaal doet veel in een klas’
Janse
Wat doet u er dan wél aan?
Janse probeert, meer dan vroeger, de lesstof dichter bij het leven van de leerlingen te brengen. ‘Het gaat om écht ontmoeten. Laat leerlingen openstaan voor het onderwerp én het zich eigen maken van bijbehorende noodzakelijke saaiheden. Een goed en persoonlijk verhaal doet veel in een klas.’
Volgens Noordzij is het de vraag hoe je leerlingen motiveert. ‘Dat vraagt om een leercultuur. Die creëer je door leerlingen veiligheid te bieden, ruimte te geven voor het maken van fouten en ze uit te dagen. Leerlingen moeten zelf de ‘drive’ krijgen om hun prestaties te verbeteren. Daar hebben ze de docent en elkaar bij nodig.’
Karikatuur
Noordzij mijdt de smartphone, als grote afleider, in zijn lessen. ‘Het gebruik van beelden kan ondersteunend zijn in je les. Daar is dus op zich niets mis mee. Het kijken moet je dan wel sturen door gerichte vragen, zodat het geen passief consumeren wordt.’
‘Er moet terechte kritiek zijn op de onterechte plek die smartphone, tv, computer en virtuele verstrooiing zich toe-eigenen in het schoolleven’, vindt Janse. ‘Ze verstoren het reële ontmoeten.’
In zijn optiek is een tweedeling “westerse amusementscultuur versus christelijk onderwijs” te kort door de bocht. ‘Ik kan er in deze discussie niet zo veel mee. Het geeft niet de werkelijkheid weer, maar is een karikatuur van de veel rijkere werkelijkheid. Tegenpolen als “vluchtig” en “diepgaand” kun je ook niet zomaar verbinden met “beeld” of “luisteren”. Ook tegenstellingen als “vernieuwend” en “traditioneel”, “denker” en “doener” doen tekort aan de complexe werkelijkheid.’
‘Kritische meedenkers zijn heel belangrijk’
Noordzij
In hoeverre verschilt u als het gaat om onderwijsvernieuwingen?
Noordzij: ‘Ik zie Dick niet in de eerste plaats als een onderwijsvernieuwer, maar veel meer als een kwaliteitsbewaker. Ieder nieuw idee bekijkt hij kritisch. Uit welke bron komt het? Strookt het met onze identiteit? En als iets als “wetenschappelijk” wordt gepresenteerd, is hij degene die ook dit kritisch bevraagt. Het mooie daarvan is dat hij je scherp houdt. Kritische meedenkers zijn heel belangrijk.’
Janse: ‘Ik sta niet negatief tegenover vernieuwing of verandering, mits ze goed gefundeerd en beargumenteerd zijn en dienstbaar zijn. Maar veel van de zich als vernieuwing aandienende inzichten in het onderwijs zijn dat niet. Ze gaan heersen, waarbij ze parasiteren op het onderwijsproces zelf. Mede daardoor zijn het in de meeste gevallen geen blijvertjes.’
Volgens Janse sporen veel vernieuwingen niet met de Bijbelse boodschap. ‘Ze kenmerken zich bijvoorbeeld door een verworteling in één van de post-Nietzscheaanse denkvertakkingen of door een doel-middelverdraaiing: een meestal niet onbelangrijk middel wordt doel in zichzelf. ‘Het valt me op dat binnen het christelijk onderwijs zulke zaken maar moeilijk worden onderkend. ‘Men ziet er eerder een diepe waarheid in, maakt er een knieval voor en voorziet het van christelijke glazuur.’
Noordzij ziet zichzelf meer als “doener” en misschien daarom ook meer als een vernieuwer. ‘Bij vernieuwingen lopen doeners in de regel voorop. Er wordt veel onderzoek gedaan naar wat in het onderwijs wel en niet werkt. Daar kun je je winst mee doen.’
Kunt u daar een voorbeeld van geven?
Noordzij: Cijfers geven werkt niet heet een boekje van Dylan Wiliam. Dan denk ik: probeer het eens zonder cijfers en biedt tegenwicht aan de doorgeschoten meetcultuur met zijn eenzijdige aandacht voor kwalificatie. Op zulke punten mag het onderwijs wel wat meer tegendraads en wat minder conservatief zijn en tegelijkertijd wat meer mogen doen met de resultaten van wetenschappelijk onderzoek.’
‘Lastig blijft dat veel onderwijsvernieuwingen veelal een goede kern hebben’, vindt Janse. ‘Er is bijvoorbeeld aan amusement weinig verkeerds. De vraag is wél: welke plaats neemt het in?’
Schade
Beiden willen hun onderlinge verschillen positief duiden. Noordzij: ‘Dankzij kritische meedenkers als Dick verbetert het resultaat altijd.’ Janse: ‘Joop wijst graag op de mogelijkheden van het door een onderwijsvernieuwing opgepikte element van onderwijs. Ik wijs wat meer op de onterechte doel-middelverschuiving en de schade die daaruit voortkomt.’ En zo weten ze elkaar toch steeds schouder aan schouder te vinden in hun werk in het onderwijs.